Niet voor niets noemde de VVBAD haar scriptieprijs naar Ger Schmook (1898-1985). Hij was een van de belangrijkste figuren uit de Vlaamse bibliotheekwereld. Dat maakt ons nieuwsgierig naar zijn ideeën over de openbare bibliotheek.
De grote nood
In 1969 publiceerde Ger Schmook het boekje De grote nood aan openbare bibliotheken in België. We zijn het ondertussen gewoon om de openbare bibliotheken te zien als een aangelegenheid van Vlaanderen – de Belgische overheid heeft er niet langer iets mee te maken – maar in 1969 werden ze nog gereglementeerd door de Belgische wet-Destrée van 1921. Als er iets zou veranderen, dan zou het tegen die achtergrond moeten gebeuren door een nieuwe wet. Daar ging Ger Schmook althans blijkbaar van uit, hoewel het merendeel van zijn voorbeelden eigenlijk over Vlaanderen gaat.
Context van de jaren zestig
De zestiger jaren van de twintigste eeuw vormden een decennium van economische opleving, met nagenoeg volledige tewerkstelling. Bedrijven hadden er belang bij dat hun personeel zich bleef bijscholen om alle technische evoluties te kunnen opvangen. Schmook ergert zich er in het bijzonder aan dat blijkbaar niemand vond dat de openbare bibliotheken daar een rol bij konden spelen. Het is begrijpelijk dat hij het wagentje van de bibliotheken aan de trein van de sociaal-economische realiteit wilde aanhaken, maar misschien was dat toch een illusie. Permanente vorming en levenslang leren was toen – en is nu nog – in de eerste plaats een zaak van opleidingen in bedrijven en in de volwassenenvorming, niet van persoonlijke studie aan de hand van bibliotheekboeken. De jaren zestig zien we ook duidelijk in wat Schmook als de voornaamste concurrenten van de bibliotheken beschouwt: massamedia als radio en tv en het goedkope pocketboek.
De Wet-Destrée
De voor- en nadelen van de wet-Destrée zijn bekend (zie META 2021/6): iedere gemeente moest een bibliotheek hebben, maar ze kon ook een bestaande (ideologisch gekleurde) private bibliotheek erkennen. Op die manier bleef de deur voor de verzuiling in het bibliotheeklandschap openstaan. Schmook merkt op dat de ‘vrijheid’ die hier aan de gemeenten geboden werd, eigenlijk hun onmacht betekende.