Verholen passies? De archieven van het militair gerecht en hun raadplegingsmodaliteiten

META Nummer 2022/7

Verholen passies? De archieven van het militair gerecht en hun raadplegingsmodaliteiten

Geschreven door Johannes Van de Walle
Gepubliceerd op 15.11.2022
IMPORTANT
Voormalige kampbewakers Auffanglager Breendonk in 1946 in de krijgsraad van Mechelen. © Fort Breendonk / War Heritage Institute

De archieven van het militair gerecht zijn van groot wetenschappelijk en maatschappelijk belang. Ze zijn cruciaal voor de studie naar de collaboratie en de naoorlogse repressie, niet alleen voor historici, maar ook voor de talloze burgers die op zoek zijn naar meer informatie over het oorlogsverleden van hun familie. De voorbije vijf jaar behandelde het Rijksarchief meer dan 1.400 aanvragen om inzage in deze dossiers. In deze bijdrage staan de woelige geschiedenis van deze archieven en hun raadplegingsmodaliteiten centraal.

De rol van het militair gerecht in de repressie

Onder de noemer ‘archieven van het militair gerecht’ vallen alle archieven gevormd door de Belgische militaire rechtscolleges. Het gaat hier dus eigenlijk om een verzameling van archieven, waarbinnen meerdere archiefvormers onderscheiden kunnen worden. In de eerste plaats zijn er de krijgsraden en de krijgsauditoraten, die omvangrijke reeksen van dossiers van gevonniste en zonder gevolg geklasseerde zaken en dossiers inzake de strafuitvoering voortgebracht hebben. Daarnaast zijn er de archieven van het krijgshof en het auditoraat-generaal, waartoe niet alleen de dossiers van de in hoger beroep gevonniste zaken behoren, maar die ook enkele bijzonder interessante reeksen documentatiedossiers bevatten, toegespitst op thema’s als spionage, industriële collaboratie en oorlogsmisdaden.

In de regel zijn militaire rechtscolleges buitengewone rechtbanken, bevoegd voor de berechting van militaire misdrijven of misdrijven van gemeenrecht (niet-militaire, ‘gewone’ misdrijven, n.v.d.r.) gepleegd door militairen of hieraan gelijkgestelden. Dergelijke rechtscolleges werden op het Belgisch grondgebied voor het eerst opgericht in 1795, na de aanhechting bij Frankrijk. In 2004 werden ze opgeheven.

In de tweehonderd jaar waarin ze operationeel waren, zijn hun bevoegdheden sterk geëvolueerd. Onder bepaalde omstandigheden kon hun rechtsmacht uitgebreid worden. Dat was het geval na de Tweede Wereldoorlog: in mei 1944 koos de Belgische regering in Londen ervoor om het militair gerecht bevoegd te maken voor de berechting van misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de Staat. Ook politieke en persmisdrijven, normaliter een bevoegdheid van het hof van assisen, konden vanaf dan door de militaire rechtbanken vervolgd worden. Concreet konden voortaan dus ook burgers voor de krijgsraad gebracht worden.

De regering wilde zo optreden tegen Belgen die in politieke, militaire of economische zin met de Duitse bezetter gecollaboreerd hadden. Het kon gaan om Belgen die lid waren van een collaborerende politieke groepering, zoals het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) of Rex, het uniform droegen van een militaire organisatie, zoals de Fabriekswacht of het Vlaams en Waals Legioen, zaken deden met de Duitsers of landgenoten de dood injoegen door hen te verklikken.

IMPORTANT
De zonder gevolg geklasseerde dossiers van het Kortrijkse krijgsauditoraat staan klaar voor transport. © Algemeen Rijksarchief

Om de verwachte stortvloed aan dossiers te verwerken, werden tussen september 1944 en februari 1946 in ijltempo 17 lokale krijgsauditoraten opgericht in Aarlen, Brugge, Charleroi, Hasselt, Mechelen, Bergen, Namen, Turnhout, Verviers, Kortrijk, Leuven, Nijvel, Ieper, Doornik, Tongeren, Eupen en Malmedy. Opgeteld bij de reeds bestaande entiteiten in Antwerpen, Brussel, Gent en Luik brachten zij het totale aantal krijgsauditoraten op 21. Samen openden zij 405.493 dossiers. In 86 procent van de gevallen werd het onderzoek zonder gevolg afgesloten. In iets meer dan 57.000 dossiers werd tot vervolging overgegaan, waarbij een of meerdere beschuldigden voor de krijgsraad gebracht werden. Veroordeelden konden hoger beroep aantekenen bij het militair gerechtshof, dat zetelde in Gent, Antwerpen, Brussel en Luik. Samen spraken deze vier afdelingen 18.126 arresten uit.

Naoorlogse selectie en bewaring

Na 1947 leek het grootste aantal dossiers verwerkt. De tijdelijke krijgsauditoraten werden opnieuw opgeheven en de door hen gevormde archieven dienden ze aan hun rechtsopvolgers over te dragen. De vraag door wie de enorme hoeveelheid dossiers uiteindelijk bewaard diende te worden, en of en onder welke voorwaarden eventueel inzage verleend kon worden, drong zich vrijwel meteen op. Artikel 125 van het koninklijk besluit (KB) van 28 december 1950 houdende algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken, legde de bevoegdheid om inzage te verlenen in strafdossiers van de militaire rechtscolleges uitdrukkelijk bij de auditeur-generaal. Bij gebrek aan een verder wetgevend kader – de eerste Belgische Archiefwet zou pas in 1955 tot stand komen – gebeurden de eerste overdrachten naar het Algemeen Rijksarchief op vrijwillige en ad-hocbasis. Zo werden tussen 1955 en 1960 reeds diverse overtuigingsstukken geschonken. Het gaat hier om documenten van uiteenlopende aard die aan de strafdossiers toegevoegd werden om de beschuldiging te onderbouwen, zoals bijvoorbeeld propagandamateriaal, administratieve stukken, ledenlijsten van politieke partijen, uitgaven en krantenknipsels. Deze overtuigingsstukken zouden later aan het Navorsings- en Studiecentrum van de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, het huidige CegeSoma, overgemaakt worden.

IMPORTANT
De verschillende reeksen worden ontsloten door 221 verschillende steekkaartensystemen. © Algemeen Rijksarchief 2

In een opmerkelijk rapport uit 1957 voor het Centre Interuniversitaire d’Histoire Contemporaine stelde John Gilissen, op dat moment eerste substituut binnen het militair gerecht en later auditeurgeneraal, voor om een doorgedreven selectie uit te voeren op de 400.000 dossiers van gevonniste en zonder gevolg afgesloten zaken die tussen 1944 en 1950 geopend werden, “en vue de déterminer ceux dont la conservation s’impose dans l’intérêt des sciences historiques”. Als voorbeelden van te vernietigen stukken noemde hij de dossiers inzake leden van paramilitaire en pro-Duitse organisaties, verklikking en de kleinere actoren binnen de economische collaboratie. Het is moeilijk te begrijpen hoe hij historisch onderzoek mogelijk achtte op een bronnencorpus dat in dergelijke mate verminkt zou zijn. Ook is het duidelijk dat de mogelijke belangen van toekomstige nabestaanden kort na de oorlog hoegenaamd nog niet in overweging genomen werden. Vanuit historisch en maatschappelijk opzicht is het een hele opluchting dat Gilissen zijn ideeën inzake selectie en bewaring niet in realiteit heeft kunnen omzetten. Tussen 1967 en 2010 werden de archieven samengebracht op twee verschillende locaties. 4.300 meter werd bewaard in de Leuvense kazerne Michotte, waar personeel van defensie voor het beheer instond. Het resterende gedeelte, goed voor ongeveer 5 strekkende kilometer, werd op het Justitiepaleis in Brussel bewaard.

Le recul du temps

Historici die vanaf het begin van de jaren zestig aandrongen op de toegankelijkheid van de rechtsplegingsdossiers kregen steevast nul op het rekest van auditeur-generaal John Gilissen. Els De Bens, die in 1972 aan de Gentse universiteit promoveerde op een proefschrift over de dagbladpers tijdens de Duitse bezetting, was de eerste die toegang kreeg, nota bene nadat ze Gilissen confronteerde met de realiteit dat heel wat in beslag genomen stukken die zich in de dossiers bevonden, in het buitenland vrij raadpleegbaar waren. De publicatie van haar onderzoek een jaar later bracht een stroom aan polemieken en parlementaire vragen op gang. De vraag naar de openbaarheid van de repressiedossiers werd daarbij nadrukkelijk gelinkt aan de op dat moment zeer actuele amnestiekwestie (hierbij werd er vanuit Vlaamsnationalistische hoek amnestie gevraagd voor collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog, n.v.d.r.). Ook binnen het auditoraat-generaal groeide het besef dat men de dossiers vroeg of laat los zou moeten laten. Het verslag van een vergadering van de krijgsauditeurs in mei 1972 stelt dat “de meerderheid van de natie het belang van de vrijgave erkend heeft. […] De vraag is of men al dan niet zal tegemoet komen aan een blijkbaar niet meer te stuiten behoefte voor objectieve, minstens zo volledig mogelijke informatie, een juister inzicht te krijgen – avec le recul du temps en minder emotioneel beladen benadering – in de oorlogsgebeurtenissen.”

IMPORTANT
Vanaf september 1944 openden de krijgsauditoraten meer dan 400.000 dossiers. © Algemeen Rijksarchief 2

Voor het eerst kwam de deur van de archieven van het militair gerecht op een kier te staan. In de daaropvolgende jaren maakten meer en meer onderzoekers en nabestaanden van die opening gebruik, en langzaam liet het auditoraat-generaal zijn argwaan varen. Maurice De Wilde noteerde in 1982 in het voorwoord van België in de Tweede Wereldoorlog nog hoe Gilissen hem jarenlang “met mondjesmaat een weloverwogen keuze van documenten toeschoof”. Later zou Bruno De Wever terugblikken op zijn jaren als jonge onderzoeker, en zowaar gewag maken van “een bijzonder mild onderzoeksklimaat”, dat hem in de jaren tachtig in staat stelde om “vele tientallen strafdossiers van veroordeelde collaborateurs zonder al te veel plichtplegingen in te kijken”. Aanvragen om inzage in de dossiers van zonder gevolg geklasseerde zaken werden evenwel consequent geweigerd. Ook de dossiers van gevonniste zaken inzake verklikking en economische collaboratie bleven in principe verboden terrein.

Voor deze periode beschikken we slechts over rudimentair cijfermateriaal wat betreft het aantal aanvragen om inzage, maar de toegenomen interesse voor deze archieven valt er niettemin duidelijk uit af te lezen. In de eerste helft van de jaren tachtig ontving het auditoraat-generaal jaarlijks een tiental aanvragen. Begin jaren negentig steeg dat cijfer naar 25 aanvragen per jaar; in 1996 registreerde men 40 aanvragen. In 2001 werd afgeklokt op een totaal van 725 ontvangen aanvragen. Van de aanvragen werd 24 procent ingediend door studenten en professoren, 45 procent door lokale historici. De overige 31 procent van de aanvragen was hoofdzakelijk afkomstig van nabestaanden die de dossiers wilden raadplegen om de hiaten in de eigen familiegeschiedenis in te vullen. Helaas weten we niet hoeveel aanvragen positief beantwoord werden. Bij gebrek aan duidelijk omschreven richtlijnen hadden aanvragers het raden naar de reden waarom hun aanvraag geweigerd werd. Ook werd niet in een procedure voorzien waarmee tegen deze beslissing beroep aangetekend kon worden.

Begin jaren negentig onderging het militair gerecht een grondige hervorming die de aanleiding vormde voor een reeks van overdrachten richting verschillende bewaarplaatsen van het Rijksarchief. Voor het eerst werden daarbij rechtsplegingsdossiers uit de repressieperiode overgedragen. In 1992 werd de Antwerpse afdeling van het Brusselse krijgsauditoraat opgeheven. Een groot aantal registers en dossiers van gevonniste en zonder gevolg geklasseerde zaken werd hierbij overgedragen aan het Rijksarchief Beveren. De notitie- en vonnisregisters van de krijgsraden met zetel in Mechelen, Hasselt, Turnhout en Tongeren, die door deze afdeling bewaard werden, werden mee overgedragen. Ook de zonder gevolg geklasseerde dossiers van de krijgsauditoraten van Leuven, Nijvel, Doornik, Bergen en Charleroi werden in deze periode door het krijgsauditoraat Brussel aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen. Van daaruit zouden ze later naar de Rijksarchieven van Beveren, Louvain-la-Neuve, Doornik en Bergen overgebracht worden.

IMPORTANT
De publicatie van deze zoekwijzers zetten velen op weg naar de archieven. © Algemeen Rijksarchief 2

De overdrachten hadden geen gevolgen voor het statuut van deze stukken: het verlenen van het recht op inzage bleef de bevoegdheid van de auditeur-generaal. Bovendien werden deze reeksen overgedragen zonder de fichesystemen waarmee ze ontsloten konden worden. De steekkaarten die toegang gaven op de Antwerpse zonder gevolg geklasseerde dossiers bleven in het Justitiepaleis achter. De notitiefiches van de krijgsauditoraten van Brussel, Nijvel, Leuven, Bergen, Charleroi en Doornik werden dan weer samengevoegd in één overkoepelende reeks. Na in 1990 op microfilm te zijn gezet, werden de originele papieren fiches, 400.000 in totaal, vernietigd.

De decentrale bewaring van de archieven en het gestegen aantal aanvragen vormden een logistieke uitdaging voor de administratieve diensten van het auditoraat-generaal. In een brief aan auditeur-generaal Frits Gorlé klaagden zij aan “meer dan ooit de hulpjes van het Navorsingscentrum te zijn geworden”. Gorlé reageerde hierop door de toenmalige directeur van het huidige CegeSoma, José Gotovitch, te laten weten dat voortaan een strenger inzagebeleid gevoerd zou worden.

Verstoring van de openbare orde

In 1996 besloot auditeur-generaal Jean-Yves Mine voor het eerst om het gehanteerde inzagebeleid in objectieve criteria vast te leggen. In een omzendbrief aan de krijgsauditeurs werd het recht op inzage in het kader van historisch onderzoek bevestigd, maar daarbij werd in het midden gelaten wie zich op dat recht kon beroepen. Wel werd het inzagerecht expliciet geweigerd aan “de persoon die een algemene belangstelling voor het verleden van een ascendant of een verwant inroept, of de wens de familiegeschiedenis te willen vervolledigen”. Men liet wel een opening voor verzoeken afkomstig van weduwen – over weduwnaars werd niet gesproken. Deze verzoeken zouden in principe goedgekeurd worden. Ook nabestaanden die inzage wilden krijgen in het dossier van een van hun overleden ouders zouden een toestemming van hun nog levende vader of moeder moeten voorleggen.

Deze regels golden enkel voor de dossiers van gevonniste zaken. Dossiers van zonder gevolg geklasseerde zaken bleven zowel voor onderzoekers als voor nabestaanden niet toegankelijk. Ook dossiers van vonnissen waarin (een van) de veroordeelde(n) later eerherstel bekomen had, waren voortaan niet langer raadpleegbaar. Hierdoor bleven de facto ook heel wat vonnisdossiers gesloten. Mine gaf aan met dat beleid te willen “beletten, dat de openbare orde wordt verstoord door inzage te verlenen van bepaalde gerechtelijke archieven, die in geval van perfide gebruik bepaalde verholen passies opnieuw zouden kunnen doen oplaaien”. Het is frappant dat men het in 1996 nodig achtte om de dossiers nog meer af te gaan schermen, een kwarteeuw nadat de top van het militair gerecht oordeelde dat de openbaarheid op termijn onafwendbaar was. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze demarche er kwam in reactie op de herziening van het proces tegen Irma Laplasse, de in 1945 door het krijgshof ter dood veroordeelde vrouw die door de voorstanders van amnestie als symbool van een onrechtvaardige repressie beschouwd werd.

Opheffing militair gerecht

In aanloop naar de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd, door de regering-Verhofstadt I voorzien per 1 januari 2004, organiseerde het CegeSoma in oktober 2002 een studiedag over de repressiedossiers, hun bestemming en de raadplegingsmodaliteiten. Aanwezig waren, naast talloze vertegenwoordigers van de academische wereld, ook auditeur-generaal Mine en minister van Justitie Marc Verwilghen. De hier ontstane dialoog leidde in december 2002 tot een nieuwe circulaire, grotendeels geïnspireerd op de omzendbrief van 1996, maar met toevoeging van een lijst van erkende instellingen en organisaties die in aanmerking kwamen voor een toelating in het kader van wetenschappelijk onderzoek. 

De opheffing zelf had weinig concrete gevolgen voor onderzoekers en nabestaanden die de dossiers wilden consulteren. Een KB stelde het College van procureurs-generaal aan als bewaarder van alle archieven die door de voormalige militaire rechtscolleges voortgebracht waren. Het College koos er in eerste instantie voor om het gevoerde raadplegingsbeleid voort te zetten. Nieuwe aanvragen om inzage werden getoetst aan de criteria omschreven in de circulaire van 2002. In 2013 kwam het College met een eigen omzendbrief, die inhoudelijk weinig afweek van de richtlijnen uit 1996 en 2002. Deze circulaire is vandaag de dag nog steeds van toepassing, en wordt op sommige vlakken bijzonder streng geïnterpreteerd. Voortaan wordt alle nabestaanden verzocht de toestemming te verkrijgen van de kinderen van de beklaagde op naam van wie het dossier geopend werd. Een gevolg hiervan is dat iemand die het dossier van zijn of haar vader of moeder wil inkijken, toestemming moet vragen aan zijn of haar (half-)broers en (half-)zussen; wie inzage wil in het dossier van een grootouder, zal bij ouders, ooms en tantes moeten aankloppen. In heel wat families blijkt uitgerekend deze voorwaarde een bron van hoogoplopende spanningen. Men kan zich afvragen of het College bepaalde ‘verholen passies’ hiermee niet eerder aanwakkert dan bezweert.

IMPORTANT
Joachim Derwael, diensthoofd van het Algemeen Rijksarchief 2 – Depot Joseph Cuvelier. © Algemeen Rijksarchief 2

Het is niet duidelijk in hoeverre het College op de hoogte was van de overdrachten die begin jaren negentig plaatsvonden. Vermoedelijk beschouwde het de toen overgedragen reeksen, zoals de zonder gevolg geklasseerde dossiers van de krijgsauditoraten van Leuven, Nijvel, Doornik, Bergen en Charleroi, als verloren. Nochtans werden die dossiers al  drie decennia volgens de regels van de kunst in verschillende afdelingen van het Rijksarchief bewaard. Het is dus zeer waarschijnlijk dat sommige nabestaanden tussen 2004 en 2018 te horen kregen dat er geen dossier teruggevonden werd, terwijl er destijds wel degelijk een dossier geopend was.

Verhuizing naar Algemeen Rijksarchief 2

In 2010 sloot het Rijksarchief een principeovereenkomst met de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie rond de verhuizing van de archieven naar het Algemeen Rijksarchief 2 – Depot Joseph Cuvelier, de bewaarplaats van het Rijksarchief voor hedendaags archief. Deze intentie werd uiteindelijk in verschillende fasen gerealiseerd. Bij een eerste verhuisoperatie werden de rechtsplegingsdossiers vanuit de Leuvense Michottekazerne en het Brusselse Justitiepaleis overgebracht. In 2016 en 2017 volgde een derde grote verhuisoperatie van in totaal 19 transporten, waarbij ongeveer 1.398 strekkende meter vanuit het Justitiepaleis overgebracht werd. Het ging hierbij om 263 meter aan registers, 462 meter aan rechtsplegingsdossiers, 464 meter aan steekkaartensystemen en 209 meter aan allerhande losse stukken. In de zomer van 2021 volgde ten slotte een laatste overbrenging van 200 strekkende meter, opnieuw vanuit het Justitiepaleis. Hierbij ging het in hoofdzaak om thematische dossiers en personeelsdossiers uit de naoorlogse periode.

Sinds begin 2018 zijn het niet langer de administratieve medewerkers van het College van procureurs-generaal, maar wel de archivarissen van het Rijksarchief die instaan voor het beheer van de archieven van het militair gerecht. Ook de aanvragen om inzage worden nu door hen behandeld. Het blijft evenwel de door het College aangestelde advocaat-generaal die beslist wie uiteindelijk inzage krijgt. De extra werklast die de huidige procedure met zich meebrengt, is niet gering. De archieven worden nog steeds hoofdzakelijk via de eigentijdse toegangen ontsloten. Het gaat om 221 verschillende steekkaartensystemen en honderden registers, die dikwijls in combinatie met elkaar gebruikt moeten worden.

Naast het opzoeken van de dossiers dient een samenvatting gemaakt te worden van de gegevens op grond waarvan de advocaat-generaal zijn beslissing neemt. Met hem werd een interpretatie van de vigerende circulaire overeengekomen die onderzoekers en nabestaanden maximaal in staat moet stellen om de gewenste dossiers in te kijken. Concreet betekent dat dat zij de afgelopen vijf jaar inzage konden krijgen in alle dossiers van gevonniste zaken, ook van hen die na de oorlog ten gevolge van een gunstmaatregel eerherstel verkregen hebben. Daarnaast kunnen nu ook de dossiers van zonder gevolg geklasseerde of buiten vervolging gestelde zaken in lezing gegeven worden.

Tussen 2018 en 2022 ontving het Rijksarchief iets meer dan 1.400 vragen met betrekking tot deze archieven. [Tabel 1] De zoekwijzers Was opa een nazi? Speuren naar het oorlogsverleden en Papy était-il un nazi? Sur les traces d’un passé de guerre, uitgegeven door uitgeverijen Lannoo en Racine en het Rijksarchief, zetten velen op weg. Ook de impact van spraakmakende televisiereeksen als Kinderen van de collaboratie (Canvas, 2017), Kinderen van het verzet (Canvas, 2019), Bariloche (Canvas, 2022) en de documentaire Les enfants de la collaboration (RTBF, 2020) is groot. Die laatste maakte vooral in Franstalig België veel los. In de vijf weken na de uitzending ontvingen we evenveel vragen uit dat landsgedeelte als in de twee voorgaande jaren samen. Toch werden vanuit Vlaanderen altijd meer vragen ontvangen dan vanuit Brussel en Wallonië [Tabel 2]. Deze verhouding valt voor een deel historisch te verklaren – in Vlaanderen werden nu eenmaal meer dossiers geopend – maar kan ook sociologisch geduid worden: in Franstalig België rust nog steeds een groter taboe op de collaboratie.

IMPORTANT

Decentrale bewaring

De opeenvolgende overdrachten die vanaf de jaren negentig plaatsvonden, zondigden tegen enkele basale archivistische principes, zoals het structuur- en herkomstbeginsel, die coherente archiefbestanden vooropstellen. De situatie waarbij de vonnisdossiers van één enkele krijgsraad over verschillende bewaarplaatsen verspreid zitten, of waarbij de toegangen in een ander depot bewaard worden dan de dossiers die ze ontsluiten, moest hoe dan ook rechtgezet worden. Om de oorspronkelijke archiefbestanden te herstellen, werd besloten om maximaal op decentrale bewaring in te zetten. In een eerste fase, die dit voorjaar afgerond werd, werden de dossiers van gevonniste en zonder gevolg geklasseerde zaken van de krijgsraden en -auditoraten van Hasselt en Tongeren naar het Rijksarchief van Hasselt overgebracht, samen met de nodige registers en steekkaarten. De vonnisdossiers van de Leuvense krijgsraad werden naar het Rijksarchief Leuven overgebracht. Het Rijksarchief te Beveren mocht de dossiers van gevonniste en zonder gevolg geklasseerde zaken van de rechtscolleges met zetel in Antwerpen en Mechelen verwelkomen. Momenteel worden transporten naar de Rijksarchieven van Gent, Brugge en Kortrijk voorbereid, en in een latere fase zullen ook Bergen, Doornik en Louvain-la-Neuve dossiers ontvangen. Op termijn wordt ernaar gestreefd dat de archieven van krijgsraden en -auditoraten indien mogelijk in het Rijksarchief van het overeenkomstige rechtsgebied bewaard worden, zoals voor de meeste andere juridische archieven het geval is. De archieven van het auditoraat-generaal blijven in het Algemeen Rijksarchief 2 – Depot Joseph Cuvelier bewaard.

Wat brengt de toekomst?

De huidige raadplegingsmodaliteiten vormen een niet te rechtvaardigen discriminatie tussen academici en lokale historici. Het College miskent het legitieme en diepmenselijke verlangen van de nabestaanden om met het verleden van hun familie in het reine te komen; de houding dat burgers tegen de waarheid beschermd moeten worden, is betuttelend en achterhaald. Vooraanstaande stemmen uit de academische wereld, zoals Bruno De Wever, Koen Aerts, Nico Wouters, Herman Van Goethem en Rudi Van Doorslaer, pleiten in opiniestukken reeds decennialang voor een oplossing voor deze problematiek. Ook huidig Algemeen Rijksarchivaris Karel Velle stuurt aan op een duurzame, transparante en democratische regeling van het inzagebeleid. Meer dan 75 jaar na het einde van de oorlog heeft de samenleving hier recht op.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be