Op de academische zitting van 22 april 2021 hield Inge Schoups een afscheidsrede ter gelegenheid van het einde van haar loopbaan als stadsarchivaris van Antwerpen en directeur van het FelixArchief in Antwerpen. Hier volgt haar tekst.
Aan het einde van mijn loopbaan denk ik graag aan al degenen die aan het begin stonden van het traject dat tot in Antwerpen en het stadsarchief geleid heeft. Ik denk daarbij aan de twee universiteiten, in Antwerpen en Gent, waar ik mijn opleiding genoten heb, waarna ik vervolgens aan de Universiteit Gent startte bij een onderzoeksproject en er met de computer begon te werken. Ik herinner me nog de verbaasde blikken van de programmeurs van het Gentse Rekencentrum toen ik er mij aanmeldde als mediëviste, nu zo’n veertig jaar geleden.
Vervolgens kwam het Rijksarchief. Eerst het Rijksarchief Gent, waar ik via een van die tijdelijke contracten van die tijd een jaar werkte en helemaal door het archiefwerk begeesterd raakte. Vervolgens heb ik zo’n tien jaar in het Algemeen Rijksarchief in Brussel gewerkt. Ik heb er het metier geleerd, ik heb er de eerste internationale contacten gelegd. Ik ben dankbaar voor de kansen die ik daar gekregen heb, want zo heeft mijn motivatie voor het archiefwerk haar basis gekregen.
Waarom doen archiefinstellingen wat ze doen? Waarom moet bij wet elk land een archiefdienst hebben? En moet in elk land elk bestuur zijn eigen archief hebben? De basis van onze moderne maatschappij ligt bij de Franse Revolutie. Het organiseren van archieven is hierdoor meteen duidelijk gesteld als een democratisch en revolutionair principe. Aanvankelijk werden archiefdiensten opgericht om de burgers toegang te geven tot de documenten die de beslissingen van de overheden en bestuurders vastlegden. De klemtoon ligt dus eerst bij de rechten van de burgers. Heel snel volgde er een wetgeving die overheden verplicht om archieven te blijven aanleggen en om verder alle beslissingen te documenteren.
Tot op vandaag durf ik te stellen dat de wetgever stuwende en revolutionaire beslissingen neemt wanneer het over archieven gaat. Ik denk dan aan de verplichting om te archiveren in het algemeen belang, die nu toegevoegd is aan de wetgeving GDPR (van het Engelse General Data Protection Regulation, de zogenaamde privacywet). Het zijn deze beslissingen die toekomstig onderzoek mogelijk maken en ervoor zorgen dat burgers in de toekomst informatie kunnen terugvinden. Archiefwerk is toekomstgericht.
Ik citeer hier met veel plezier mijn zeer goede Nederlandse collega, Ria Van den Heuvel: “Wij archivarissen kijken negenhonderd jaar terug en honderd jaar vooruit.” Gaandeweg verwerven archieven natuurlijk hun gigantische waarde voor het historisch onderzoek in al zijn facetten. In een weegschaal wegen die negenhonderd jaar meer dan die honderd jaar, zodat archivarissen eerder gezien worden als behoeders van het verleden. Begrijpelijk, maar ook een beetje spijtig, dat ons werk voor de toekomst daarbij veelal onderbelicht blijft.
Daarmee wil ik geen afbreuk doen aan het uitermate belang van deze originele, authentieke bronnen voor historisch onderzoek. Het onderzoek van de laatste jaren met betrekking tot de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog illustreert dat, samen met zoveel ander historisch onderzoek. Deze negenhonderd jaar documenterende archieven laten onderzoekers toe gebeurtenissen uit het verleden te reconstrueren. En deze reconstructie kan alleen gebeuren aan de hand van bronnen waarvan we de oorsprong en de context goed kennen.