Afscheidsrede Inge Schoups

META Nummer 2021/6

Afscheidsrede Inge Schoups

Geschreven door Inge Schoups
Gepubliceerd op 31.08.2021
IMPORTANT
DAVID-lezing op conferentie van ICA & Algemeen Rijksarchief, 2014. © Bart Boon.

Op de academische zitting van 22 april 2021 hield Inge Schoups een afscheidsrede ter gelegenheid van het einde van haar loopbaan als stadsarchivaris van Antwerpen en directeur van het FelixArchief in Antwerpen. Hier volgt haar tekst.

Aan het einde van mijn loopbaan denk ik graag aan al degenen die aan het begin stonden van het traject dat tot in Antwerpen en het stadsarchief geleid heeft. Ik denk daarbij aan de twee universiteiten, in Antwerpen en Gent, waar ik mijn opleiding genoten heb, waarna ik vervolgens aan de Universiteit Gent startte bij een onderzoeksproject en er met de computer begon te werken. Ik herinner me nog de verbaasde blikken van de programmeurs van het Gentse Rekencentrum toen ik er mij aanmeldde als mediëviste, nu zo’n veertig jaar geleden.

Vervolgens kwam het Rijksarchief. Eerst het Rijksarchief Gent, waar ik via een van die tijdelijke contracten van die tijd een jaar werkte en helemaal door het archiefwerk begeesterd raakte. Vervolgens heb ik zo’n tien jaar in het Algemeen Rijksarchief in Brussel gewerkt. Ik heb er het metier geleerd, ik heb er de eerste internationale contacten gelegd. Ik ben dankbaar voor de kansen die ik daar gekregen heb, want zo heeft mijn motivatie voor het archiefwerk haar basis gekregen.

Waarom doen archiefinstellingen wat ze doen? Waarom moet bij wet elk land een archiefdienst hebben? En moet in elk land elk bestuur zijn eigen archief hebben? De basis van onze moderne maatschappij ligt bij de Franse Revolutie. Het organiseren van archieven is hierdoor meteen duidelijk gesteld als een democratisch en revolutionair principe. Aanvankelijk werden archiefdiensten opgericht om de burgers toegang te geven tot de documenten die de beslissingen van de overheden en bestuurders vastlegden. De klemtoon ligt dus eerst bij de rechten van de burgers. Heel snel volgde er een wetgeving die overheden verplicht om archieven te blijven aanleggen en om verder alle beslissingen te documenteren.

Tot op vandaag durf ik te stellen dat de wetgever stuwende en revolutionaire beslissingen neemt wanneer het over archieven gaat. Ik denk dan aan de verplichting om te archiveren in het algemeen belang, die nu toegevoegd is aan de wetgeving GDPR (van het Engelse General Data Protection Regulation, de zogenaamde privacywet). Het zijn deze beslissingen die toekomstig onderzoek mogelijk maken en ervoor zorgen dat burgers in de toekomst informatie kunnen terugvinden. Archiefwerk is toekomstgericht.

Ik citeer hier met veel plezier mijn zeer goede Nederlandse collega, Ria Van den Heuvel: “Wij archivarissen kijken negenhonderd jaar terug en honderd jaar vooruit.” Gaandeweg verwerven archieven natuurlijk hun gigantische waarde voor het historisch onderzoek in al zijn facetten. In een weegschaal wegen die negenhonderd jaar meer dan die honderd jaar, zodat archivarissen eerder gezien worden als behoeders van het verleden. Begrijpelijk, maar ook een beetje spijtig, dat ons werk voor de toekomst daarbij veelal onderbelicht blijft.

Daarmee wil ik geen afbreuk doen aan het uitermate belang van deze originele, authentieke bronnen voor historisch onderzoek. Het onderzoek van de laatste jaren met betrekking tot de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog illustreert dat, samen met zoveel ander historisch onderzoek. Deze negenhonderd jaar documenterende archieven laten onderzoekers toe gebeurtenissen uit het verleden te reconstrueren. En deze reconstructie kan alleen gebeuren aan de hand van bronnen waarvan we de oorsprong en de context goed kennen.

IMPORTANT
FelixArchief neemt deel aan de 75ste verjaardag van de bevrijding van Antwerpen na WO II, 2019. Foto: © Muriel Geel.

Ik kom nog even terug op de toekomstgerichtheid van de archivaris. Die bestaat erin de gebeurtenissen en trends van vandaag te kennen en op te volgen, zodat deze morgen gearchiveerd en geraadpleegd kunnen worden. Daarom is de belangstelling voor digitale archieven de verantwoordelijkheid en de verdomde plicht van de archivaris.

Archivarissen kunnen dus niet anders dan de trends en informatiedragers van de huidige dag in het oog te houden om snel te weten (eerst en vooral) of we ze moeten archiveren en nadien hoe we ze moeten archiveren. Zo hebben we dat gedaan bij de websitearchivering, waarmee we bij de pioniers waren. We hebben ervoor gezorgd dat ook deze vorm gearchiveerd kan worden, zoals in het verleden perkament, papier en foto’s gearchiveerd werden. Met dit verschil dat je een papieren dossier zonder al te veel schade enkele jaren in een kast kunt laten liggen, maar dat dat voor het digitale niet kan. We kunnen het niet maken dat er lacunes zijn in onze bronnen, omdat archivarissen er niet klaar voor waren.

Ik heb in de laatste weken onvermijdelijk ook teruggeblikt op de voorbij periode, de voorbijgevlogen 27 jaar. Ik zie daarin de volgende vijf belangrijkste stappen:

Als eerste stap zie ik het initiatief van 2000-2001 met de oprichting van eDAVID om na te denken over digitale archiveringsstrategieën. Digitale Archivering in Vlaamse Instellingen en Diensten (DAVID), met de ‘DA’ van Digitale Archivering, maar wanneer ik erop terugkijk ook die David van het gevecht tegen Goliath; want met een overmoedig enthousiasme zijn we (Filip Boudrez, Willem Vanneste, Hannelore Dekeyser en ikzelf) eraan begonnen, zo overtuigd en gemotiveerd als we waren van wat we wilden realiseren. Onze pilootprojecten waren twintig jaar geleden het archiveren van e-mails en websites.

Aangezien archivarissen zaken in de oorspronkelijke vorm archiveren om zo op termijn de historische authenticiteit te kunnen aantonen, moet dat ook voor digitale bestanden gebeuren. We archiveren geen print van een e-mail, maar de e-mail in zijn digitale formaat, en we willen dat die na vele jaren nog perfect raadpleegbaar is. In het conceptuele kader van eDAVID is alles vastgelegd wat later ook daadwerkelijk in de praktijk omgezet werd.

Wanneer het op de eerste digitaliseringen aankwam, hebben we ten tweede voorrang gegeven aan het digitaliseren van de tientallen bestaande inventarissen en catalogi. Transparantie moest voorop staan; onze klanten moeten weten wat we bewaren en moeten zich niet nodeloos verplaatsen. We tellen nu meer dan 3,6 miljoen inventarisnummers waarvan de klant exact kan weten waarover die gaan, of ze raadpleegbaar zijn en of ze digitaal beschikbaar zijn.

Als derde punt ben ik ontegensprekelijk bijzonder trots op twee nieuwe bewaarplaatsen voor archieven: sedert 2006 het FelixArchief en meteen nadien in 2007 het Digitaal Depot. Maar als we zorgen voor de analoge, meer traditionele archieven in het FelixArchief met zijn goede archiefbewaarplaatsen, is het ook onze plicht om te zorgen voor een duurzame, even stevige en solide infrastructuur voor de digitale archieven. Ons digitaal depot was het eerste in de Benelux en heeft vandaag zijn robuustheid bewezen.

Ten vierde haal ik het digitaal werken van de stadsdiensten vanaf 2008 aan. Ik ben nog altijd heel fier dat het stadsarchief de trekker was (en is) om de stadsdiensten te ondersteunen bij de omslag naar digitaal werken. In het begin van mijn loopbaan – toen ik bij de stadsdiensten op bezoek ging om naar de over te dragen archieven te kijken en men mij steevast meenam naar de kelders – heb ik eens gezegd: “Ik zou willen dat wanneer een archivaris bij een stadsdienst naar de archieven vraagt, de ambtenaar zijn computer of laptop opstart.”

Ten slotte op vijf: de beslissing van het OCMW en de stad Antwerpen om een gezamenlijke archiefwerking uit te bouwen, nog voordat dat een algemene beleidsregel werd in Vlaanderen. Voor de studie van de geschiedenis van Antwerpen is het OCMW-archief een ongelooflijk rijke bron. Voor de geïnteresseerde is er voortaan één plaats waar al deze archieven samen ontsloten worden en raadpleegbaar zijn. Ik wil bij deze dan ook onze OCMW-collega’s bedanken voor hun enthousiasme om deze overstap te maken.

 

IMPORTANT
Collega’s zwaaien Inge uit, foto aan het vroegere stadsarchief in de Venusstraat, 2021. © Max Verbraeken.

En zo kom ik bij de archiefmedewerkers van het stadsarchief van Antwerpen, het FelixArchief. Het stadsarchief is als een uurwerk, niet alleen omdat we graag stipt en binnen de afgesproken tijd ons werk afleveren, maar vooral vanwege dat raderwerk dat bijna nooit te zien is, maar dat ervoor zorgt het aan de buitenkant stipte en heldere informatie gegeven wordt. Aan de binnenzijde is elk radertje nodig. Neem er eentje weg of laat het trager werken en onze klanten zullen het merken. En het zijn vele feilloos werkende radertjes.

Naast mijn overtuiging van het maatschappelijk belang van archieven, ben ik geholpen en gevormd door nog vier elementen:

  1. Vooreerst, de landelijke en vooral de internationale contacten met collega-archivarissen. Onze sector mag zich gelukkig prijzen met de sterke reflex van collegialiteit en samenwerking die er leeft. Archivarissen delen op een genereuze wijze hun ervaringen, aanpak of best practices. Ik heb dat mogen ervaren en zelf ook gedaan. Deze contacten en uitwisselingen zijn zeer kostbaar gebleken. We zijn een innovatieve sector en we zijn ervan overtuigd dat we samen de oplossingen kunnen vinden voor de uitdagingen waar archieven voor staan.
  2. Daarnaast het verzorgen van opleidingen en het geven en publiceren van lezingen: telkens als je de kans krijgt om aan geïnteresseerden het metier toe te lichten, helpt dat om je visie scherper te krijgen en om in gesprek te gaan. Ik heb vele jaren lesgegeven over archivistiek en documentbeheer, en veel gepubliceerd. Het handboek dat we voor de Antwerpse collega’s uitgewerkt hadden, is nu een archiefhandboek voor alle Vlaamse besturen.
  3. Ik heb vele contacten en mandaten opgenomen bij instellingen en organisaties zoals de Zoo/KMDA (Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde van Antwerpen), het kunstencentrum deSingel, het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) en CVAa (Centrum Vlaamse Architectuurarchieven), het erfgoedsteunpunt FARO en zijn voorgangers, Troubleyn, en de Vlaamse Opera en het Ballet Vlaanderen (tegenwoordig Opera Ballet Vlaanderen). Ik heb deze nooit los gezien van mijn werk als stadsarchivaris. Ze hebben mij veel geleerd over de werking van grote organisaties en ik heb geprobeerd om mijn eigen expertise in te brengen.
  4. Last but not least, onze samenwerking met de Universiteit Antwerpen (UAntwerpen) waar via het voorzitterschap in de Archiefraad mooie uitwisselingen en samenwerkingen gegroeid zijn. De onderzoeksvragen van de historici van de UAntwerpen zijn voor ons een inspiratiebron om onze archieven nog beter te ontsluiten, want ze leiden tot mooi historisch onderzoek.

Ik heb van mijn wens om bij te dragen tot de gemeenschap mijn beroep gemaakt, omdat ik er rotsvast van overtuigd ben dat de wetgever met recht en reden een archiefwet en andere archiefbepalingen uitgevaardigd heeft, ‘tot nut van het algemeen’.

IMPORTANT
Marie Juliette Marinus, de nieuwe stadsarchivaris overhandigt Inge een herinneringsfotoalbum, 2021. © Werner Pottier

Ik wil eindigen met woorden van erkentelijkheid aan drie groepen.

Allereerst, onze vrijwilligers: zij zijn zoveel meer dan extra hulp bij het arbeidsintensieve werk dat eigen is aan archieven. Ze dragen vooral veel kennis bij, kennis die wij niet meteen zelf in huis hebben. Maar vooral, elk van de tientallen vrijwilligers die in het stadsarchief of van thuis uit archieven bewerken, doet dat omdat hij of zij graag een taak wil doen die maatschappelijk belangrijk is, die een bijdrage levert aan de Antwerpse gemeenschap, en ze doen dat belangeloos. Ze voelen zich maatschappelijk betrokken. Daarom liggen ze mij zo na aan het hart.

De schenkers: de vele personen, families, verenigingen en bedrijven die zorgen voor de essentiële aanvulling van de stedelijke archieven. Hoe zouden we facetten van de stedelijke geschiedenis kunnen bestuderen en reconstrueren zonder deze unieke bronnen die anders verloren zouden gaan? Het zeer grote vertrouwen dat ze stellen ten aanzien van het stadsarchief heeft me telkens opnieuw geraakt. We kunnen met zijn allen alleen maar heel erkentelijk zijn, want ze doen volledig afstand van documenten en voorwerpen die zeer persoonlijk zijn en hun heel na staan. Belangeloos, zoals de vrijwilligers, dragen ze vaak zeer kostbare archieven over aan de stad en maken ze daarmee het stedelijke historische patrimonium zoveel rijker voor alle toekomstige geïnteresseerden.

Ik wil graag een beroemde Antwerpenaar die ons FelixArchiefopeningsfeest in 2006 opgeluisterd heeft, Wannes Van de Velde, parafraseren: “Ne stadsarchivaris is ne groep.” Dank aan alle medewerkers, die mij zoveel gegeven hebben. Ik voel mij geprivilegieerd om met zoveel enthousiaste, gemotiveerde, boeiende medewerkers te hebben kunnen en mogen werken. Ze treffen me keer op keer met hun engagement en hun fierheid op het werk.

Ik kan niet anders dan gelukkig zijn dat de vrouwen aan een inhaalbeweging begonnen zijn

Ten slotte: op 5 Floréal jaar IV, zijnde 24 april 1796 werd Frans Lenaerts benoemd tot (stads)archivaris van Antwerpen. Dat betekende het begin van een rijke geschiedenis van (op twee dagen na) 225 jaar stadsarchivarissen. Ik ben uitermate erkentelijk dat ik daartoe bijgedragen heb.

Tien stadsarchivarissen zijn mij voorgegaan, tien mannen zijn mij voorgegaan; ik kan niet anders dan gelukkig zijn dat de vrouwen aan een inhaalbeweging begonnen zijn. Mijn laatste woorden zijn dan ook voor Marie Juliette Marinus, de nieuwe stadsarchivaris. Ik feliciteer Marie Juliette Marinus van harte met haar benoeming tot stadsarchivaris van Antwerpen.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be