Het project 'Resolutie-Metissen': Archivalische vraagstukken tussen identiteit en confidentialiteit

META Nummer 2021/4

Het project 'Resolutie-Metissen': Archivalische vraagstukken tussen identiteit en confidentialiteit

Geschreven door Delphine Lauwers, Chiara Candaele
Gepubliceerd op 11.05.2021
IMPORTANT
De moeder-overste van Save met metiskind, ca. 1960. © Cegesoma, fonds Gilbert Lambert.

Drie jaar geleden nam de Kamer van Volksvertegenwoordigers unaniem een Resolutie over de segregatie waarvan de metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie in Afrika het slachtoffer zijn geweest aan. Naast officiële erkenning en excuses gaf de resolutie ook aanzet tot een ambitieus archivalisch en historisch onderzoeksproject. Met de eerste fase van dat onderzoek, dat anderhalf jaar geleden van start ging, komen tal van heuristische en ethische uitdagingen, die specifieke oplossingen op maat vereisen.

Het project in een notendop 

De Resolutie-Metissen vormt het resultaat van een lange strijd geleverd door verschillende belangengroepen van metissen. Zij werden tijdens de koloniale periode geboren uit relaties tussen een Afrikaanse en een Europese ouder. Omdat ze niet pasten binnen de binaire raciale logica waarop het koloniale systeem gebouwd was, werd hun aanwezigheid als problematisch ervaren.

Geleidelijk aan installeerden de burgerlijke en religieuze autoriteiten een beleid dat metissen onttrok aan hun lokale gemeenschappen en hen overplaatste naar instituten waar ze een Europese opvoeding kregen. Rond de onafhankelijkheid werden enkele honderden metissen naar België verplaatst en bij pleeggezinnen of in tehuizen ondergebracht. De meeste metissen ondergingen meerdere naams- en nationaliteitswijzigingen en sommige kampen tot op vandaag met zware administratieve problemen.

Met de Resolutie-Metissen kregen de metissen voor de eerste keer een officiële federale erkenning van de doelgerichte segregatiepolitiek waarvan zij onder Belgisch koloniaal bestuur het slachtoffer waren. De resolutie verzocht de regering ook een reeks maatregelen te treffen om licht te werpen op deze pijnlijke geschiedenis, een betere archieftoegang te realiseren en mogelijkheden voor moreel en administratief herstel te onderzoeken. Met name artikel 6 en 7 verzoeken de regering een grondig historisch onderzoek naar deze materie in te stellen.

In september 2019 ging het eerste luik van dat onderzoek van start onder de gezamenlijke leiding van het Rijksarchief en de FOD Buitenlandse Zaken. Gepland over een looptijd van vier jaar, komt deze eerste fase tegemoet aan artikel 7 van de resolutie, die verzoekt “dat alle persoonlijke dossiers van de metissen worden geïnventariseerd en dat er onderlinge verbanden worden gelegd, met name om de problemen te kunnen oplossen die te wijten zijn aan naamsveranderingen of de foutieve spelling van namen”.

IMPORTANT
Initiatieven engageerden zich om metissen naar België te verplaatsen. © fonds Personnel de l’Ordre Judiciaire, ARA2.

Deze ene zin resulteert in een ambitieus onderzoeksprogramma met tal van uitdagingen, waarbij de medewerkers vele hinderpalen moeten weten te omzeilen. Naast de technische uitdagingen van het opzetten van een instrument om de complexe en heterogene gegevens te verwerken, is het lokaliseren van relevante bronnen, die zeer verschillend zijn qua aard en toegankelijkheid, echter ook geen sinecure.

Daarnaast behandelt het projectteam vragen van metissen en hun nakomelingen die op zoek zijn naar informatie over hun afkomst. Dat aspect van het onderzoek verplicht het team om zowel ethische als juridische argumenten mee te nemen in hun overwegingen rond de mededeling van soms zeer gevoelige gegevens (bv. de identiteit van de biologische ouders, broers en zussen). Na anderhalf jaar geeft het projectteam hier geen exhaustieve presentatie van alle uitdagingen die zich voorgedaan hebben, maar maakt het een eerste balans op van de reflecties en oplossingen die tot dusver toegepast zijn.

Een heuristisch titanenwerk

Allereerst dragen een reeks historische, juridische en politieke factoren bij tot de complexiteit van het verzamelen en lokaliseren van archiefdocumenten over de metissen van de Belgische kolonisatie. Het ‘mulattenprobleem’, zo genoemd door de Belgische koloniale autoriteiten, werd zowel in België als in Centraal-Afrika aangepakt door diverse administratieve, religieuze en private actoren.

Dat betekent dat de relevante documenten zich verspreid hebben over talrijke bestanden en bewaarplaatsen. Zelfs op het niveau van de koloniale autoriteiten is de identificatie van de betrokken actoren allerminst eenvoudig. Sommige administraties, zoals de Directie Inheemse Zaken (Affaires Indigènes), waren rechtstreeks bevoegd. Het blijkt echter dat het ‘mulattenprobleem’ door een groot aantal administraties op een transversale manier aangepakt en behandeld werd.

De tussenkomst van een spectrum aan (niet louter administratieve) actoren in de uitvoering van segregatiepraktijken gericht tegen metissen kan onder meer verklaard worden door de juridische ambiguïteit rond deze kwestie. De wetgeving rond de registratie, de burgerlijke stand, de voogdij, de plaatsing, de verplaatsing, enzovoort, van kinderen die uit interraciale relaties geboren waren in Congo en het toenmalige Ruanda-Urundi, was niet enkel vaag en veranderlijk, maar werd ook zeer ongelijk toegepast.

In deze context van rechtsonzekerheid blijkt dat de betrokken actoren de bestaande wettelijke kaders en instructies soms zeer vrij interpreteerden en dat de verplaatsingen van de kinderen dikwijls met een zekere mate van improvisatie gepaard gingen. Door deze wettelijke willekeur en inefficiëntie van het koloniale administratieve apparaat, is het bijzonder moeilijk om zicht te krijgen op seriële gegevens of om een volledig beeld te krijgen van de metisbevolking op een bepaald moment.

IMPORTANT
Individuele dossiers van de Association Pour la Protection des Mulâtres. © ARA2.

De bestaande zoekwijzers voor de ongeveer 10 strekkende kilometer Afrika-archief maken de identificatie van relevante dossiers, archiefvormers, bestanden en reeksen helaas niet eenvoudiger. Alleen al binnen de archieven die door de koloniale overheid gevormd werden, kon het projectteam ongeveer tweeduizend potentieel belangwekkende dossiers en portefeuilles identificeren. Deze bevinden zich in tientallen fondsen en reeksen van evenveel archiefvormers.

Naast de burgerlijke autoriteiten speelde de Kerk een belangrijke rol bij de segregatie en verplaatsing van metiskinderen. Logischerwijs tracht het projectteam de door deze instellingen gevormde archieven bij het onderzoek te betrekken. Deze religieuze bronnen bevinden zich in België en in het buitenland (met name in Rome), maar hun toegankelijkheid is verre van evident. Gelukkig geeft de Resolutie-Metissen een belangrijke aanzet om ook de toegang tot religieuze bronnen over de metissen en hun behandeling te bevorderen.

Als deel van de voorbereidende werkzaamheden van de resolutie richtte de Kerk “een oproep aan alle kerkelijke instellingen en religieuze congregaties die archiefmateriaal hebben in België, in het Generaal Huis in Rome of in een provinciaal archief in Afrika, om dat historische materiaal […] ter beschikking te stellen”. De Belgische regering heeft zich ertoe verbonden om bij de congregaties in Rome tussenbeide te komen teneinde deze archieven toegankelijk te maken. Het projectteam onderhoudt dan ook constructieve contacten met verschillende religieuze archieven.

Door hun private statuut waren de archieven en dossiers van de adoptiebureaus en filantropische verenigingen die een rol gespeeld hebben in de plaatsing en verplaatsing van metiskinderen niet gebonden aan wettelijke bewaringsvoorschriften. Gelukkig, en mede dankzij de resolutie van 24 november 2015 van het Vlaams Parlement over gedwongen adopties, zijn er enkele bijzonder interessante bestanden beschikbaar.

Zo werden de dossiers van het adoptiewerk De Vreugdezaaiers neergelegd bij het Vlaams Centrum voor Adoptie (VCA). KADOC conserveert de archieven van het Ruandafonds, terwijl de dossiers van de Association pour la protection/promotion des mulâtres (APPM) sinds kort bij ARA2 bewaard worden.

IMPORTANT
Vliegtuigticket Sabena voor een metiskind, 1961. © ARA2.

Naast het ontbreken van bewaringsvoorschriften heeft ook de tijdsgeest waarin de verplaatsingen zich voltrokken, geleid tot versnippering en zelfs verdwijning van relevante bronnen. Tijdens de jaren 1950 en 1960, de periode waarin de meeste metissen naar België overgebracht werden, domineerde namelijk de opvatting dat het kind met een schone lei aan haar of zijn nieuwe leven in België moest beginnen. Kennis over de eerste ouders en de preadoptie-identiteit werd hierbij als ronduit schadelijk voor het psychologisch welzijn van het kind gezien.

Daarnaast heeft deze visie, die later omschreven werd als het clean break-paradigma, niet enkel een impact gehad op de bewaring en toegankelijkheid van de dossiers, maar ook op hun eigenlijke inhoud. De documenten die over de kinderen opgesteld werden, hadden vooral tot doel om de verplaatsingen van de kinderen te wettigen en praktisch realiseerbaar te maken. Hierbij was het cruciaal om het kind, soms ten onrechte, als verlaten of als wees voor te stellen en net de afwezigheid van ouders en verzorgers te beklemtonen.

Het clean break-model legitimeerde daarnaast de soms doelbewuste wijziging van identificatiegegevens, zoals naamsveranderingen, om de oorspronkelijke afstammingsbanden te verduisteren. Niet zelden leidde dat echter ook tot de scheiding van broers en zussen, die nadien vaak verschillende institutionele en geografische paden volgden. Bovendien heeft het ook gezorgd voor jammerlijke ongelijkheden in de mate waarin de documenten voor de verschillende metissen bewaard gebleven zijn.

Sommige persoonlijke trajecten blijken veel beter gedocumenteerd dan andere, gewoon omdat de instellingen die tussenbeide kwamen veel documenten produceerden of hun archieven zorgvuldiger bijhielden. Zowel het spectrum aan betrokken actoren en de toenmalig heersende opvattingen over metissen bemoeilijken dus ernstig de mogelijkheden om de verschillende individuele parcours te reconstrueren. De projectmedewerkers trachten echter alles in het werk te stellen om deze ongelijkheden zoveel mogelijk te nivelleren.

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer 

Eens de heuristische hinderpalen omzeild zijn en de documenten die de parcours van de metissen reconstrueren gelokaliseerd zijn, wordt het projectteam echter geconfronteerd met een nieuw en minstens even hersenkrakend vraagstuk: in welke mate, op welke manier en naar wie kunnen zij deze persoonsgebonden en gevoelige informatie communiceren? Hoe komen zij tegemoet aan de vragen van zij die inzage verzoeken en aan de engagementen van de resolutie, zonder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het gedrang te brengen?

Deze delicate oefening vereist een gedegen kennis van de verschillende juridische kaders die op de toegang en de verspreiding van de gegevens van toepassing zijn. Het vergt ook een portie inlevingsvermogen en maatschappelijk engagement die de archivaris confronteert met zijn rol, die niet enkel wetenschappelijk, maar ook sociaal is.

IMPORTANT
Het instituut van Save, ca. 1960. © Cegesoma, fonds Gilbert Lambert.

De mogelijkheden tot mededeling en verspreiding van persoonsgegevens – dat zijn alle gegevens die betrekking hebben op geïdentificeerde of identificeerbare levende individuen – worden geregeld door de Privacywet, die in 2018 een grondige transformatie onderging door de komst van de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Deze regelt ook de verwerking van gegevens in het kader van historisch en genealogisch onderzoek.

Als algemene regel hanteren de meeste archiefinstellingen een termijn van 100 of 120 jaar na datum vooraleer een document met persoonsgebonden gegevens openbaar toegankelijk wordt. Terwijl de raadpleging van de eigen gegevens in principe geen problemen oplevert, vereist het raadplegen van gegevens van levende derden hun expliciete toestemming.

Toch ondervinden heel wat metissen problemen wanneer zij gegevens over zichzelf willen consulteren. Allereerst bemoeilijken de hierboven besproken naamsveranderingen en spellingsvarianten het linken van het juiste document aan de juiste persoon, zeker als de documenten tegenstrijdige biografische gegevens vermelden.

Daarnaast bevatten de dossiers vaak niet enkel persoonsgegevens over de metis zelf, maar ook over hun ouders, hun broers of zussen, andere metissen en nog heel wat individuen die op een of andere manier het leven van de metis in kwestie gekruist hebben. De toestemming van alle betrokkenen bekomen, is quasi onmogelijk. In strikte zin zou het a priori meedelen van de namen aan wie de verzoeker toestemming moet vragen al een inbreuk op de privacy van de betrokkenen betekenen.

IMPORTANT
Voorbeeld van een document dat opgesteld werd door de autoriteiten ter voorbereiding van het vertrek van de kinderen.

Een rigide interpretatie van de Privacywet fnuikt bovendien de implementatie van een aantal fundamentele engagementen van de Resolutie-Metissen. Zo wil aanbeveling 2 van de resolutie de toegang tot de koloniale archieven bevorderen voor alle metissen uit de periode van de Belgische kolonisatie, evenals voor hun nakomelingen. Aanbeveling 3 expliciteert dan weer dat het identificeren van biologische ouders en het herenigen van familiebanden gefaciliteerd moet worden. Een doorgedreven anonimisering van de dossiers verhindert dus de realisatie van deze aanbeveling.

Daarnaast staat een strikte naleving van de Privacywet in deze context paradoxaal genoeg op gespannen voet met het mensenrecht op het respect voor het privé-, familie- en gezinsleven (EVRM art. 8). Dat artikel vormt namelijk de basis van een diverse jurisprudentie die het recht van personen om hun eigen geschiedenis en levensloop te kennen en te begrijpen erkent. Dat alles plaatst de archivaris in een lastige spagaat tussen identiteit en confidentialiteit, waarbij enkel een creatieve en progressieve omgang met de beschikbare juridische kaders tot bevredigende oplossingen op maat kan leiden. 

Inzagerecht 

De Privacywet is niet het enige juridische kader waar de archivaris een beroep op kan doen bij het vormen van beslissingen rond communicatie en inzage. Voor welbepaalde groepen uit de samenleving werd een zogenaamd inzagerecht gecodificeerd. Geadopteerde personen, zowel zij die binnenlands als interlandelijk geadopteerd werden, kunnen een beroep doen op het inzagerecht om hun adoptiedossier te consulteren en hun biologische afstammingsbanden te kennen.

Sinds de jaren tachtig hebben psychologen op de schadelijke effecten van het clean break-plaatsingsbeleid gewezen en pleiten ze resoluut voor openheid rond adoptie. Het inzagerecht moet tegemoetkomen aan de behoefte aan kennis over de biologische afkomst, die als een fundamentele voorwaarde voor een harmonieuze ontwikkeling van het individu en diens relaties met anderen gezien wordt.

Het inzagerecht voor geadopteerden vloeit rechtstreeks voort uit het Kinderrechtenverdrag (art. 8;21) en werd uitdrukkelijk opgenomen in het Haags Adoptieverdrag. In België werd dat inzagerecht zowel op het federale niveau als op het niveau van de gemeenschappen via verschillende decreten vastgelegd. Bovendien werd hiermee ook de archivering van adoptiedossiers en stukken betreffende de afkomst van geadopteerden geregeld.

IMPORTANT
Individuele personeelsdossiers van de koloniale administratie (deel van het Afrika-archief dat reeds naar ARA2 overgebracht is).

Ten eerste regelt het inzagerecht dat geadopteerden recht hebben op informatie over hun afkomst en adoptie. Het koninklijk besluit (KB) van 23 april 2017 voorziet erin dat “in het bijzonder gegevens over de identiteit van zijn biologische moeder en biologische vader [...] aan hem kunnen worden overgezonden”. Hier laat de wet het inzagerecht van de geadopteerde dus expliciet primeren boven de bescherming van de persoonsgegevens van de biologische ouders.

Bovendien speelt hier, in tegenstelling tot met donorgameten verwekte kinderen, geen juridische bepaling die de anonimiteit van de biologische ouders kan garanderen. Helaas wordt verdere toegang niet uitdrukkelijk geregeld. Zo is het onduidelijk of gegevens over broeder- en zusterbanden ook onder het inzagerecht vallen.

Volgens de Privacywet kunnen deze gegevens enkel met expliciete schriftelijke toestemming van de betrokken broer of zus ingekeken worden. De aanbevelingen van de resolutie indachtig, kan men zich echter afvragen of kennis over broederbanden ook niet onder gegevens over de eigen afkomst valt of eventueel zelfs als de eigen persoonsgegevens beschouwd kan worden. Omdat deze toegang niet expliciet geregeld is in de bestaande juridische kaders, moet de archivaris zelf een afweging maken tussen de verschillende belangen.

Ten tweede heeft de geadopteerde ook recht tot inzage in zijn eigen adoptiedossier. Zoals eerder aangehaald, staan hier dikwijls persoonsgebonden gegevens van meerdere individuen in opgenomen, waarbij het voor de archivaris haast onmogelijk is om na te gaan of deze allen reeds overleden zijn. Bovendien leidt de verplichting om een schriftelijke toestemming af te leveren van een persoon wiens identiteit men enkel kan kennen door consultatie van het exacte dossier waarin deze gegevens opgenomen zijn tot een bijzonder lastige impasse.

De huidige regeling rond het inzagerecht biedt dus reeds een aantal oplossingen voor de communicatie rond persoonsgegevens, maar bezorgt alsnog te weinig waarborgen. Daarentegen bieden net deze lacunes de archivaris wel pistes om meer humane en progressieve interpretaties te verdedigen.

Een humane en progressieve interpretatie

De aandachtige lezer vraagt zich wellicht af in welke mate het inzagerecht voor geadopteerden toepasbaar is op de metissen. Strikt theoretisch genomen vallen inderdaad niet alle metissen onder de adoptienoemer. Heel wat metissen konden bij hun aankomst in België niet wettelijk geadopteerd worden. Meestal had de gekende ouder slechts toestemming gegeven om het kind in België te laten studeren, maar had deze geen formele afstandsakte ondertekend waaruit de wil bleek om het kind te laten adopteren.

Daarnaast beknotte ook het toenmalige juridische kader de adoptiemogelijkheden. Aan het begin van de jaren zestig kon enkel wie ouder was dan 40 jaar en zelf kinderloos, wettelijk een kind adopteren. Door een samenspel van juridische redenen en historisch toeval, waar zij onmogelijk zelf invloed op konden uitoefenen, misten dus heel wat metissen de adoptieboot en daarmee ook de kans op een gunstigere sociale en rechtszekere positie.

IMPORTANT
Veel verplaatste metissen moesten hun geboorteakte na de onafhankelijkheid via de bevoegde ambassades laten opmaken. © ARA2.

De expliciete opname van de metissen als begunstigden van het inzagerecht, zou een mooi gebaar zijn van de bevoegde beleidsmakers ter erkenning van de lamentabele situatie waarin veel metissen zich nog steeds bevinden. Het bevorderen van de toegang voor metissen tot archiefdocumenten die hun persoonlijke en collectieve verleden documenteren, staat bovendien niet enkel in het teken van genealogische doeleinden.

Voor sommige metissen is dat ook van cruciaal belang in het bekomen van oplossingen voor de ernstige administratieve problemen waarmee zij kampen. Een betere archieftoegang vervult bovendien een gewichtige rol in de omgang met zowel het persoonlijke als collectieve verleden. Voor de metissen, van wie vele meerdere identiteitswijzigingen hebben moeten ondergaan, vormen deze archiefstukken vaak de enige ankerpunten die bepaalde episodes en facetten van hun leven documenteren en reconstrueren.

Ten slotte speelt het openstellen van archieven een wezenlijke rol in dekoloniale verzoeningsdebatten. In dat verband is de noodzaak van wetgeving inzake de automatische declassificatie van geclassificeerde documenten, waarop wij hier niet zullen ingaan, absoluut van cruciaal belang. Dit jaar stond Black History Month Belgium in het teken van het archiveren en documenteren van de levens van zwarte mensen. Archieven fungeren hier niet enkel als sites van ‘waarheidsbevinding’, maar vormen zowel symbolische als reële instrumenten van de legitimatie van een bevolkingsgroep in heden en verleden.

Om humanitaire, morele en ethische redenen is het van groot belang dat de nodige maatregelen getroffen worden om de nobele engagementen van de Resolutie-Metissen na te komen. Het hiermee verbonden historisch en archivalisch onderzoek vereist zowel een menselijk engagement als een intense juridische en ethische reflectie van de archivaris.

Voor de uitvoering van dat onderzoek zijn echter ook politieke interventie en steun nodig. Een participatief en transparant archiefbeleid vormt een onontbeerlijke stap in de erkenning van de metissen en hun verleden, dat bij uitstek door taboes en uitwissing gekenmerkt wordt, als een integraal deel van de Belgische (post)koloniale geschiedenis.

Meer weten over de geschiedenis van de metissen?

  • HEYNSSENS Sarah, De Kinderen van Save. Een geschiedenis tussen Afrika en België, Antwerpen, Polis, 2017, 352 p.
  • BUDAGWA Assumani, Noirs-Blancs, Métis : La Belgique et la ségrégation des Métis du Congo belge et du RuandaUrundi (1908-1960), Céroux-Mousty, 2014, 386 p.
  • JEURISSEN Lissia, ‘Les ambitions du colonialisme belge pour la “race mulâtre” (1918-1940)’, in: BTNG, 32 (2002) 3-4, p. 497-535.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be