Jacobs, de man die als assistent van Hergé nog een stapje verder ging in zijn liefde voor een (hyper) realistische tekenstijl, had op het einde van zijn leven een waterdichte constructie ontworpen, speciaal om zijn werk veilig te stellen.
Met ‘werk’ bedoelen we in de eerste plaats zijn originele platen, die door de zorg, het kleurgebruik en de uitgesproken, geregisseerde theatraliteit van de personages en hun acties, zonder overdrijven kunnen wedijveren met het werk van andere grote beeldend kunstenaars. Om het beheer van deze platen te verzekeren – Jacobs had geen kinderen, verkocht zelden tot nooit iets, en was enigszins maniakaal in zijn verzameldrift – riep hij een stichting in het leven, die zou waken over deze grote schat.
Dat woord mag u gerust zeer letterlijk nemen; het volstaat om in een zoekmachine ‘veiling’ of ‘originelen’ te combineren met ‘Hergé’, en u weet waarover het hier gaat. Het werk van Jacobs, in zekere zin een (heel klein) maatje kleiner dan diens vroegere werkgever en studiobaas Hergé, is bijzonder gegeerd.
Kijk maar na: op de kunstmarkt bereiken zijn krabbels, schetsen, tekeningen en volledige pagina’s moeiteloos astronomisch hoge bedragen van tussen de 70.000 en 250.000 euro. De wet van vraag en aanbod, nietwaar. Maar wat blijkt nu? Jacobs’ kluis – beheerd door twee vertrouwelingen van zijn stichting – was lek. Meer dan 200 originele platen zijn verdwenen en hebben mondjesmaat hun weg gevonden naar kapitaalkrachtige verzamelaars.
De sirenenzang van de markt
En precies hier lijkt het schoentje te knellen. Alles wat onder de categorie ‘het erfgoed van de strip’ is te vatten, is de voorbije jaren loslopend wild geworden. Concreet betekent dat dat alles wat vermarkt kan worden, ook daadwerkelijk op de markt te koop aangeboden wordt.
Onder ‘striperfgoed’ begrijpen we alle originele platen, voorstudies, schetsen, maar ook: eerste (of oude) drukken (hetzij in albumvorm, als pamflet of in een tijdschrift), secundaire archivalia (zoals briefwisseling, documentatie, foto’s) en afgeleide producten.