40 jaar bibliotheekdecreet - Een terugblik

META Nummer 2018/4

40 jaar bibliotheekdecreet - Een terugblik

Geschreven door Jessica Jacobs
Gepubliceerd op 02.05.2018
IMPORTANT

De zoektocht naar wie kan vertellen over hoe het bibliotheekdecreet tot stand kwam, bracht ons bij Guido Verhaegen. Deze politicus was in de jaren ’70 volksvertegenwoordiger en lid van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, de voorloper van het Vlaams Parlement. In die hoedanigheid was hij nauw betrokken bij het hele decreetvormingsproces. Natuurlijk, veertig jaar is een lange tijd. Aan de telefoon laat hij al blijken: “Dat is lang geleden, maar we zullen proberen.” Ik ontmoet hem een week later bij hem thuis, in een rustige woonwijk. Zijn voorbereiding met aantekeningen ligt al klaar en hij zet zich in zijn sofa, vlak naast zijn boekenkast. Opgetogen steekt hij van wal over wat hij zich nog kan herinneren, en dat blijkt nog heel wat. Wil je meer te weten komen over het werk achter de schermen? Raadpleeg dan zijn persoonlijk archief bij KADOC.

Guido, vanwaar de aandacht voor iets als een bibliotheek­decreet?

Dat was iets wat onder politici leefde. We hadden op dat moment een zeer bezielde minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse zaken, Rika De Backer. Zij vond dat er een bibliotheekdecreet moest komen en kwam met een zeer degelijke aanvangstekst, waar ook kabinetschef Johan Fleerackers hard aan werkte. Op dat moment vond je een waaier aan kleine bibliotheken: socialistische, liberale, katholieke, enz. De veelheid eraan maakte ze oncontroleerbaar. Over het algemeen beschikten ze over te weinig geld om een belangrijke collectie uit te bouwen. Ze vroegen om extra financiële middelen, maar daar zou iets tegenover moeten staan. Een decreet zou ervoor zorgen dat ze in ruil voor subsidies bepaalde verwachtingen inlosten. Hiervoor zou er een nieuwe structuur komen. Maar Rika had veel tegenkanting. Vrijwilligers in bibliotheken voelden het decreet als een aanval op henzelf. Het ging om mensen die zeer enthousiast en vol idealisme voor hun werk instonden. Het was zeker niet onze bedoeling om hen minachtend te behandelen. Integendeel, we hadden hun expertise nodig. Velen van hen konden later aan de slag als bibliothecaris in de gemeentelijke bibliotheek, een betaalde job.

Dus niet iedereen was hier meteen voor te vinden?

Zeker niet, ook in mijn eigen partij was er veel weerwerk. Mevrouw de Backer zocht daarom een parlementslid die mee aan de kar zou trekken, en haar eigen partij kon overtuigen. Ik zette me daar toen voor in en bezocht vele arrondissementen om het idee te lanceren en goedkeuring te krijgen. Ik herinner me een zondagvoormiddag waarop we de katholieke bibliothecarissen van West-Vlaanderen samenriepen om het idee voor dit decreet voor te stellen. Dat was een turbulente voormiddag, met vragen en discussies, vooral omdat West-Vlaanderen op dat moment al over grote bibliotheken beschikte. Toen besefte ik dat het met dat decreet wel goed zat, maar dat we enkele amendementen moesten voorzien. We konden het niet maken om aan die gewestbibliotheken, met een grote collectie, de boodschap te geven dat hun rol uitgespeeld was en dat ze plaats moesten maken voor een nieuwe structuur. Geïnspireerd door wat ik die dag had gehoord, trok ik naar mijn collega’s van andere partijen om over de invulling van het decreet te discussiëren. We kregen veel input vanuit het werkveld. Limburg bijvoorbeeld had op dat moment een provinciale bibliotheek die model stond voor de invulling van het decreet. De bibliothecaris daar hielp ons met raadgevingen en suggesties. We haalden ook inspiratie uit voorbeelden in Denemarken. Daar was men ons ver vooruit op vlak van cultuurhuizen, waar de bibliotheek deel van uitmaakt.

In jouw archief kunnen we het Dossier inzake het ontwerp van decreet betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk terugvinden. De documenten in dit dossier dateren van 1975 tot 1978, je hebt daar dus drie jaar aan gewerkt?

Ja, ongetwijfeld, het heeft van verschillende parlementsleden veel tijd gevergd om de collega’s in onze eigen partij te overtuigen. Ik heb hier persoonlijk veel inspanningen voor geleverd, ook in het overtuigen van de gemeenten. Dit decreet kwam er niet zomaar. We zaten uiteindelijk een paar avonden en nachten samen om dat decreet helemaal op punt te stellen volgens de verlangens die we ervaren hadden tijdens gesprekken. Wat niet veel mensen weten is dat er een resolutie nodig was om dit decreet gestemd te krijgen. Op het moment dat de Cultuurraad dit decreet ging stemmen, kregen we van de Raad van State te horen dat we daartoe niet bevoegd waren. Al ons werk leek weggegooid, dat was een grote teleurstelling. Toen stelde ik een resolutie op, waardoor de Kamer van Volksvertegenwoordigers met tweederdemeerderheid verklaarde dat de Cultuurraad wel bevoegd was om dat decreet te stemmen. Aanvankelijk hadden we die meerderheid niet, maar ik wist een Waalse socialistische collega te overtuigen. Hij ging hiermee naar zijn fractie en zo konden we met hulp van de oppositie een meerderheid behalen. Dit decreet is er dus niet zonder slag of stoot gekomen en is vooral te danken aan de goede verstandhouding tussen de parlementsleden.

Wat waren voor u de belangrijkste elementen in het bibliotheekdecreet?

Het decreet bevat twee belangrijke punten. Vooreerst moest elke gemeente voortaan beschikken over een goed uitgeruste bibliotheek, dat werd een verplichting. Dat was niet evident, de overheid die de gemeenten verplicht om aan cultuurvoorziening te doen. Daarnaast had mevrouw De Backer belangrijke middelen ter beschikking gesteld om in elke gemeente een goede bibliotheek in te richten. Als aan alle criteria voldaan werd, konden ze blijvend op financiële steun rekenen. Een ander belangrijk element was de verschillende beheersvormen die we voorzagen. Om de schok op te vangen voor de gemeenten, dat ze er niet alleen voor zouden staan. Dat was een belangrijk element om tot een overeenkomst te komen.

In 1978 ging het bibliotheekdecreet van kracht. Was er een stappenplan voorzien voor de uitbouw van een gemeentelijke bibliotheek? En merkte u al snel verandering?

Er was geen stappenplan of leidraad. Vanaf dat moment was er een verplichting en de gemeenten moesten hier zelf aan zien te voldoen. Op vele plaatsen was dat een werk van lange adem. Ik stel wel vast dat de vier parlementsleden van verschillende partijen die zich ingezet hadden om het decreet erdoor te krijgen, na de goedkeuring van het decreet een steun vormden voor de gemeenten. Medewerking krijgen van alle vrije bibliotheken bij het opzetten van een gemeentelijke bib, dat was geen evidentie. In het Heuvelland kwamen vragen over wat te doen in zeer kleine gemeenten. Daarvoor stelden we bibliotheekbussen voor, zoals die op dat moment in de Waalse provincie Luxemburg al gebruikelijk waren. Ondanks mijn vele wetsvoorstellen die wet geworden zijn, heb ik het meeste genoegen beleefd aan het bibliotheekdecreet en de hervorming van het vennootschapsrecht waaraan ik zes jaar werkte. Zonder het bibliotheekdecreet was er op vele plaatsen nooit een degelijke bibliotheek gekomen. Het effect ervan is opmerkelijk. De mooie bibliotheken die je nu tegenkomt wanneer je Vlaanderen doorkruist, dat was toen ondenkbaar. En ook in deze digitale tijden heeft de bib veel te bieden.

IMPORTANT

Bart Caron was als kabinetschef nauw betrokken bij de vorming van het Decreet Lokaal Cultuurbeleid, dat vanaf 2001 het bibliotheekdecreet van ’78 zou vervangen. Maar ook daarvoor volgde hij het wel en wee van bibliotheken op, eerst als cultuurfunctionaris en in de jaren ’90 als beleidsmedewerker bij VVSG (Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten). Al enige tijd vinden we hem in het Vlaams Parlement terug als parlementslid, en dat is ook waar we hem vandaag ontmoeten. Caron heeft een duidelijke visie op cultuurbeleid, zo blijkt al snel.

Bart, hoe kijk jij terug op de invoering van het bibliotheek­decreet van 1978?

Ik vind het een hele prestatie dat dit decreet er in een sterk verzuild Vlaanderen kon komen. Het was de eerste stap in het proces van ontzuiling. Die hele dynamiek kon ontstaan door het idee van ontplooiing, volksverheffing en toegang tot cultuur dat in de jaren ’60 ontstond. De openbare bibliotheek kun je zien als een kind van de beweging in 1968, ontstaan in een continuüm van culturele autonomie en emancipatie. Het moest anders, toegankelijk voor iedereen. Naast de verzuiling ontwikkelden zich tal van nieuwe sociale bewegingen die tegen ’78 al een zekere maturiteit en eigen denkkaders hadden. Het feit dat men een bibliotheek voor iedereen belangrijker vond dan een bibliotheek van de eigen politieke zuil, is markant. We moeten dit fenomeen zien in een periode van afkalvend kerkbezoek en politieke ontrouw. De uitstraling van het hele protest vond je in cultuur en kunst. De logica tot het ontstaan van openbare bibliotheken is in die sfeer niet ver te zoeken, maar toch, het is fenomenaal dat het bibliotheekdecreet er kwam. Er is een mooie weg afgelegd, en op het moment dat ik als kabinetschef aan het Decreet Lokaal Cultuurbeleid werkte, konden we spreken van een volwassen openbaar bibliotheeklandschap. Bijna nergens in de wereld heb je zo veel bibliotheken en cultuurhuizen als in Vlaanderen.

Merkte jij iets op aan de implementatie van dit bibliotheekdecreet?

Dat er wat vertraging op zat. De verwezenlijking van sommige punten liet op zich wachten. Toen ik in het kabinet toekwam eind jaren ’90, waren er nog acht dossiers van gemeenten die geen openbare bibliotheek hadden. Twintig jaar na het invoeren van de verplichting dus. Maar over het algemeen werd het principe dat elke gemeente een openbare bibliotheek moest hebben niet meer betwist. Om de laatste dossiers te deblokkeren, bouwden we in het Decreet Lokaal Cultuurbeleid nog een stimulus tot fusies in, omdat bepaalde privaatrechtelijke bibliotheken niet wilden plooien. Sinds de ingang van het decreet, en ook nog na de eeuwwisseling, zijn er heel wat culturele infrastructuren bijgebouwd.

Waarom was er dan rond de eeuwwisseling de nood aan een nieuw decreet?

Omdat de doelen bereikt waren. Bij de ingang van het decreet van ’78 kon je niet spreken van een bibliotheekwerking. We hadden kleine, verzuilde bibliotheken in Vlaanderen. Op dat moment moet je strenge normen opleggen over wat een kwaliteitsvolle bibliotheek is. In het decreet vertaalde zich dat in normen qua aantal boeken, afstand tussen rekken, openingsuren, personeel, enz. Had de bibliotheek vandaag niet bestaan, zou ik dat ook doen. Maar ze bestaat en de doelstellingen waren verworven. Van alle criteria hielden we enkel budgetcontrole en het opstellen van een beleidsplan over. Waarom? Ik ben ervan overtuigd dat een beleidsplan beter werkt dan het opleggen van strenge normen. Het geeft de kans om in gesprek te gaan, critici tot het debat te betrekken en tot een hoger niveau te komen. We vonden dat de bibliotheken zich moesten concentreren op nieuwe taken: mensen uit moeilijk te bereiken doelgroepen aantrekken, aandacht hebben voor de ontmoetingsfunctie, toegang tot informatie en leesbevordering, enz. Cultuurparticipatie was in die tijd een van de leidmotieven van ons beleid.

Wil je dan zeggen dat het bibliotheekdecreet te weinig aandacht had voor het belang van de bibliotheek?

Ja, precies, de ‘waarom’-vraag ontbrak in het decreet van ‘78. Het beschreef heel duidelijk hoe een bibliotheek ingericht moest zijn. Maar de vraag waarom kwam na vele jaren op de achtergrond. De sector was geprofessionaliseerd, er werkten veel mensen en er werden te weinig vragen gesteld. De cijfers stegen ook jaarlijks: meer filialen, meer uitleningen, meer openingsuren. Er was een duidelijke opwaartse beweging. Maar we merkten dat er bevolkingsgroepen achterbleven. We stelden ons de vraag: Hoe kwam het dat minder hoog opgeleiden, allochtonen, kortom bepaalde groepen niet bereikt werden, en wat konden we daaraan doen? En zou het niet efficiënter te regelen zijn, zodat er meer tijd kwam voor inhoudelijk agogisch werk. Om het plastisch te omschrijven: het was tijd dat de bibliotheekmedewerkers van achter hun balie kwamen. Dat ze niet wachtten op iemand die boeken ontleende of binnenbracht, maar zou nadenken over problemen en punten waarop extra ingezet kon worden. Heel concreet: er werd degelijk werk geleverd op vlak van de essentie van bibliotheekwerk, maar dat is geen finaliteit. Het is een voorwaarde voor de volgende stap en dat is actief inzetten op het bereiken van nieuwe doelgroepen. Ik geloof zeer sterk in de bibliotheek als ontmoetingsplek. Als kind al vond ik het vreemd dat je in een bibliotheek niet mocht praten. Ik vind dat je in de bib moet kunnen praten over boeken en alle andere dingen in het leven. In een gezellig kader, met een kopje koffie erbij. Dat idee zie je stilaan doordringen in de sector en ook de boekhandels maken dezelfde beweging.

Het Decreet Lokaal Cultuurbeleid kende een totaal andere aanpak dan het decreet van ‘78?

We veranderden enkele fundamentele dingen. De decreten voor cultuurcentra, bibliotheken en culturele raden bestonden op dat moment naast elkaar. Dat was ontstaan vanuit de gedachte van emancipatie en volksverheffing, dat zijn ouderwetse woorden, maar ze illustreren wel mooi de intentie van cultuur tot bij de mensen te brengen. Het probleem was in onze ogen dat het cultuurbeleid hierdoor opgesplitst was. We wilden het denken vanuit de instellingen vervangen door een geïntegreerd lokaal cultuurbeleid. Met meer samenwerking tussen sectoren en op verschillende bestuursniveaus. Denken vanuit de noden en behoeften van de bevolking en niet die van de instellingen. Daarom dat we dit wilden samenbrengen in één decreet. De gedachte erachter was dat we het denken vanuit instellingen zouden doorbreken door één cultuurdecreet dat voorzag in een cultuurbeleidscoördinator, met een budget en een cultuurbeleidsplan. Zo werden gemeenten verplicht om elke zes jaar opnieuw na te denken over de eigen doelstellingen op vlak van cultuur. Hierbij zouden zoveel mogelijk burgers betrokken moeten worden, zodat er niet langer top-down gewerkt werd. We hadden gehoopt dat educatieve medewerkers van bibliotheken, cultuurcentra, musea en nog andere instellingen elkaar zouden vinden en samen projecten zouden ontwikkelen. Maar de muren tussen instellingen gedeeltelijk slopen, dat is toch een tamelijk onbereikbare droom gebleken.

Was het complex om het decreet van 2001 tot stand te brengen? In ’95 was er al een voordecreet geweest?

Klopt, als VVSG-medewerker vroeg het kabinet mijn advies over een voorontwerp voor een bibliotheekdecreet. Maar dat is er nooit doorgekomen en we gebruikten dat ontwerp ook niet voor het Decreet Lokaal Cultuurbeleid. We schreven verschillende teksten, waarin we duidelijk worstelden met hoe we een maximale integratie van de instellingen konden bekomen. Tijdens het hele proces werkten we nauw samen met de administratie. Het weghalen van de normen in het decreet en het invoeren van het beleidsplan had een enorm effect op de administratie. Coachen is een heel ander verhaal dan inspecteren — toen een belangrijke taak van de administratie Cultuur — laat staan dan  kwaliteitsbeoordeling, zoals die er een tijdje in cultuurcentra was. Het was een droom om te werken met een stelsel van basissubsidies met bijkomende middelen voor extra inspanningen. Daar zijn we spijtig genoeg nooit toe gekomen. Uit het hele proces leerde ik dat je inhoudelijke vernieuwing niet kunt opleggen, maar we hebben toch wat zaadjes geplant waaruit later vruchten kwamen. Een boom groeit nu eenmaal traag.

Ik kan me voorstellen dat niet iedereen stond te springen voor deze nieuwe aanpak?

Er was behoorlijk veel weerstand. Dat had natuurlijk te maken met de afbouw van harde voorwaarden. In het Decreet Lokaal Cultuurbeleid van 2001 kozen wij voor beleidsplanning en dan moet je beleidsruimte geven. Wanneer je alles decretaal vastlegt, zoals in het decreet van ’78, moet je geen beleidsplan vragen. Met het beleidsplan wilden we de lokale overheden meer responsabiliteit geven. We discussieerden lang over het feit of er één of meerdere beleidsplannen moesten zijn. De bibliotheeksector wilde een eigen plan maken. Ons argument hierin was vooral het cultuurbeleid zo hoog mogelijk op de politieke agenda te krijgen. Een goed cultuurbeleid wordt gevoed vanuit discussies en betrekt de burgers.

Al lachend durfde ik de sector wel eens uitdagen door te stellen dat er te veel bibliothecarissen in bibliotheken werken. De collectiefunctie staat natuurlijk centraal, maar andere functies moesten ook in beeld komen. We zouden ze nu als spreidingsfunctie, educatieve functie en ontmoetingsfunctie benoemen. We wilden niets afdoen aan de bib zoals die was, de kwaliteiten moesten niet weg, onze bedoeling was dat de bibliotheek gewoon nog meer te bieden zou hebben. We stonden wel pal achter het basisidee dat er een bibliotheek in elke gemeente moest blijven. Dat vind ik toch belangrijk. Een bibliotheek moet als laagdrempelige voorziening even makkelijk bereikbaar zijn als een kleuterschool. Het verhaal van planlastvermindering, dat onder minister Schauvlieghe kwam, was een verdere afbouw van criteria, maar de verplichting om een bib in te richten bleef wel. Daarna volgde onder minister Gatz de neerwaartse spiraal met het afschaffen van alle normen en het feit dat financiële steun ongeoormerkt in het gemeentefonds kwam. Die redenering volg ik niet. Zeker niet in de huidige vorm, waarbij alle middelen zijn overgedragen naar de lokale besturen. Ik zou op dat punt nieuwe inhoudelijke prioriteiten bepaald hebben, met de nodige middelen erbij, en in overleg nieuwe uitdagingen uitgestippeld hebben.

Je had er in het Decreet Lokaal Cultuurbeleid ook voor kunnen kiezen om nieuwe normen op te leggen, bijvoorbeeld met betrekking tot ontmoetingsruimte of het aantal activiteiten, in plaats van ze terug te schroeven?

Het had gekund, maar die keuze maakten we niet, ook niet bij cultuur- en gemeenschapscentra. Omdat we op dat moment overtuigd waren dat er voldoende hooggeschoold personeel aanwezig was, in combinatie met extra middelen die we vrijmaakten om daarin te investeren. Ik moet toegeven dat dat niet helemaal gelukt is. Veel van de doelstellingen zijn in de bijna twintig jaar daarna maar met mondjesmaat gerealiseerd. De richting was juist, maar de weg ernaartoe was langer dan gedacht. Toch zou ik het niet anders aanpakken als ik het opnieuw kon doen.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be