Omdat de technologieën en media waarmee kennis wordt gedeeld voortdurend evolueren, zijn onderzoeksbibliotheken onderhevig aan steeds veranderende eisen en standaarden. Vooral wanneer het gaat over de ontsluiting van online journals is de opgelegde druk duidelijk voelbaar. Van moderne wetenschapsbibliotheken wordt immers verwacht dat ze positie kiezen in een grillig publicatiedebat dat wordt gevoerd tussen commerciële uitgevers aan de ene kant, en de Open Accessbeweging aan de andere.
De commerciële uitgeverijen beschouwen het internet als een platform om academische tijdschriften en artikels op grote schaal en met ruime winstmarges aan te bieden, terwijl de Open Accesbeweging het web eerder ziet als een forum om wetenschappelijke kennis vrij en kosteloos te laten circuleren. Bibliotheken moeten met andere woorden de afweging maken of ze zich ook in onze digitale kennismaatschappij blijven scharen achter gevestigde publicatiemodellen, of de digitalisering net willen aangrijpen als een kans om de werking van academische publicatiesysteem — en mogelijk ook de functies van de universiteitsbibliotheek — te herzien. Tijd dus om beide posities op een historisch geïnformeerde manier aan elkaar af te toetsen.
De blauwdruk voor ons huidige model van wetenschappelijk publiceren, ofwel het systematisch archiveren, ontsluiten en verspreiden van wetenschappelijke onderzoeksresultaten in toegewijde tijdschriften, dateert uit de tweede helft van de zeventiende eeuw en daarmee ook uit een media-ecologie waarin een centrale rol was weggelegd voor inkt, papier, boekhandels en, niet onbelangrijk, bibliotheken.¹ Twee Europese bladen uit 1665 markeerden het begin van de moderne academische publicatiecultuur: het relatief kortlevende Journal des sçavans [sic], opgericht door Denis de Sallo, en de tot op vandaag toonaangevende Philosophical Transactions of the Royal Society, met als stichter Henry (Heinrich) Oldenburg, die eveneens de bezieler was van het systeem van peerreview of collegiale toetsing.² In deze tijdschriften verschenen nieuwsberichten over uiteenlopende kennisdomeinen, werden originele bevindingen voor het eerst wereldkundig gemaakt en was er een belangrijke plaats gereserveerd voor reviews van internationale wetenschappelijke publicaties. Dit model lag ook aan de basis van twee andere nog steeds invloedrijke tijdschriften die in de 19e eeuw werden opgericht. Zo verscheen in 1869 het eerste nummer van Nature, gevolgd door Science in 1880.³ Als plaats waar deze gedrukte tijdschriften werden gebundeld, bewaard en gelezen, waren universiteitsbibliotheken en -archieven lange tijd een essentieel onderdeel in het proces van kennisproductie.
Digitalisering
In de 20e eeuw kwam het systeem van door wetenschappers en societies gerunde papieren tijdschriften echter onder druk te staan, en zo ook de status van de onderzoeksbibliotheek als kenniscentrum. In de eerste plaats door de toenemende inmenging van grote uitgeverijen en de voortschrijdende commercialisering van de wetenschapscommunicatie. In 1947 lanceerde Elsevier bijvoorbeeld haar eerste internationale tijdschrift: Biochimica et Biophysica Acta, waarna het bedrijf gestaag uitgroeide tot de publicatiegigant van vandaag.⁴ Een tweede belangrijke verandering kwam er met de opkomst van het internet, een nieuw publicatieplatform dat ervoor zorgde dat papier niet langer het enige communicatiemedium was in de wetenschap.⁵ In 1990 verscheen onder de titel Postmodern Culture bijvoorbeeld al het eerste volledig online tijdschrift zonder papieren tegenhanger.⁶ Beide ontwikkelingen waren een logische voortzetting van het oorspronkelijke model, maar vandaag komen ze overduidelijk met elkaar in conflict. De commerciële denkwijze van de uitgeverijen (die ook digitaal zijn gegaan) valt immers niet meer te verzoenen met de belofte van een open kenniscultuur en vrij verkeer van informatie die uitgaat van de digitalisering. Het debat hierover spitst zich met name toe op het fenomeen van de paywall, een mechanisme waarmee uitgevers bepaalde academische e-tijdschriften en online publicaties uitsluitend tegen betaling beschikbaar maken. Vaak gaat het daarbij om internationaal gereputeerde tijdschriften die hoog staan aangeschreven bij wetenschappelijke fondsen, zodat ze eigenlijk niet kunnen ontbreken in het aanbod van de bibliotheek. Vandaar dat er nog geregeld berichten circuleren over zogenaamde big deals of langetermijncontracten die worden afgesloten tussen onderzoeksbibliotheken en uitgevers.
Niettemin brengen paywalls het werk van onderzoekers in het gedrang. Ze verstoren de productie van nieuwe kennis doordat ze geïnteresseerden of onderzoekers die even niet verbonden zijn met een bepaalde universiteit enkel na betaling toegang te geven tot de informatie die ze nodig hebben. Bovendien zijn de gekochte publicaties vaak onderhevig aan de fair dealings provisions van copyright, zodat wetenschappers niet volledig vrij zijn om ermee te doen wat ze willen.⁷ Bibliotheken ondervinden eveneens grote hinder van dit commerciële model. Zij zien immers grote delen van hun budget opgaan aan abonnementen voor databanken en tijdschriften, terwijl ze door de inflatie en het toenemende aantal publicaties dat ze voor hun gebruikers moeten aankopen vaak al met ernstige budgettaire problemen te kampen hebben.⁸ Dit is vooral problematisch binnen de menswetenschappen of humanities, waar duurdere boeken de voornaamste vorm van wetenschapscommunicatie zijn. In elk geval bestaat er ook een principieel bezwaar tegen paywalls: ze dwingen de gemeenschap om twee keer te betalen voor onderzoeksresultaten (een eerste keer als de belastingbetaler die het onderzoek sponsort, een tweede keer om de eigenlijke resultaten te kunnen raadplegen). Daarenboven maken uitgeverijen zo winst op onderzoek waar ze zelf weinig of geen tijd of moeite in hebben geïnvesteerd.
Een alternatief dat in recente jaren tegenover het commerciële paradigma wordt geplaatst, is dat van open access, het vrij online beschikbaar maken van academische onderzoeksresultaten door het verwijderen van prijs- en toestemmingsbarrières zoals campuslicenties.⁹ Dit zou er o.a. voor zorgen dat een grotere groep mensen, inclusief de bevolking van ontwikkelingslanden, toegang krijgt tot onderzoek en onderwijs, dat onderzoeksresultaten een grotere impact krijgen en sneller worden opgepikt door andere onderzoekers en dat het proces van kennisproductie transparanter wordt.¹⁰