An Renard sluit haar carrière af en neemt afscheid van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience waar ze twintig jaar lang de functie van directeur bekleedde. Vorige maand zwaaide ze af en liet ze de erfgoedbibliotheek achter zich. We gingen met haar in gesprek om samen terug te blikken op haar loopbaan.
Je hebt heel wat verwezenlijkt in je carrière, maar kun je toelichten hoe het allemaal begonnen is? Hoe ben je terechtgekomen in de informatiesector?
Ik studeerde af in de jaren tachtig, een periode waarin er bijna geen werk was, zeker niet voor mensen die afstudeerden binnen de geesteswetenschappen. Ik begon – zoals velen – in een zogenaamd nepstatuut, een statuut met tijdelijke opdrachten, bij de openbare bibliotheek van Deurne. In die periode werd een nieuwe universitaire opleiding van twee jaar in de vorm van een master-na-master (manama) opgericht: een speciale licentie Bibliotheek- en Documentatiewetenschappen. Ik schreef me in met het idee om nog een bijkomend diploma te krijgen, terwijl ik toch al in de openbare bibliotheek werkte. Mijn interesse ging heel snel naar de wetenschappelijke en erfgoedbibliotheken. Avant la lettre, want toen heetten die nog gewoon bewaarbibliotheken. Tijdens die opleiding deed ik als eindwerk onderzoek naar conservering in Vlaanderen; dat verscheen als ‘Zorg voor boeken en dokumenten in Vlaanderen’, een uitgave in de VVBAD-reeks Bibliotheekkunde. Mijn keuze was een beetje atypisch, want bijna iedereen koos toen voor onderwerpen rond de digitalisering, die toen opkwam. Maar ik wilde liever iets anders doen (lacht). Ik denk dat daar de liefde voor erfgoedbibliotheken begonnen is. Mijn interesse voor conservering en bibliotheken was gewekt.
Toch is het anders gelopen, want ik kwam terecht in het pas opgerichte cultuurcentrum van Deurne, waar ik achttien jaar directeur was. Een uitdagende job was het zeker. Het cultuurcentrum ligt namelijk in Deurne-Noord, toen een echte slaapstad met weinig of geen culturele verenigingen waarbij de infrastructuur het niet toeliet om grote podiumactiviteiten te organiseren. Het was een fantastische leerschool, want ik leerde leidinggeven, werken met een raad van bestuur, financieel beheer en vooral omgaan met publiek. Die zaken heb ik later kunnen toepassen bij de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience. Ik heb ook fouten gemaakt, maar daar heb ik natuurlijk uit geleerd (lacht).
Na achttien jaar vond ik dat het tijd was voor iets anders. Ik had zin om projecten op langere termijn uit te werken, die meer aansloten bij mijn studie geschiedenis en bibliotheekwetenschappen. En die kans kreeg ik onverwacht in de Stadsbibliotheek. Ik kreeg er drie specifieke opdrachten. Een eerste was de interne en externe communicatie met elkaar in lijn brengen en optimaliseren. Dat door publieksactiviteiten te organiseren in de bibliotheek, beter te communiceren over haar werking en een intern overleg op te starten, dat zo goed als onbestaande was. De tweede opdracht was een onderzoek naar de positionering van de bibliotheek en dat kaderde in het toenmalige kerntakendebat. Daar ben ik meteen de eerste week nog aan begonnen. Een best uitdagende oefening om mee te starten (lacht). Het onderzoek duurde twee jaar, samen met externe adviseurs van KPMG en een stuurgroep met vertegenwoordigers uit het veld. We kwamen tot het besluit dat de bibliotheek een stedelijke instelling moest blijven, maar dat ze wel kon uitgroeien tot een Vlaamse erfgoedinstelling, met ondersteuning van de Vlaamse overheid. Dat zijn de accenten die ik gelegd heb in de volgende twintig jaar, alsook het laten erkennen van de bibliotheek als een volwaardige erfgoedinstelling. De derde opdracht was er een die ik mezelf oplegde: inzetten op conservering. Het verbaasde mij dat mijn publicatie in Bibliotheekkunde achttien jaar later nog steeds een relevant document bleek te zijn. De aandacht en zorg voor boeken is intussen verbeterd, maar het blijft een gigantisch probleem dat nog niet volledig opgelost is. Dat zijn – naast de permanente aandacht voor kwaliteitszorg in alles wat we doen – de grote krijtlijnen van het beleid geweest dat ik twintig jaar lang gevoerd heb en waar we de vruchten van geplukt hebben.
Je vertelde enkele jaren geleden in META dat erfgoedbibliotheken nog steeds niet genieten van dezelfde ondersteuning als musea en archieven. Is dat nog altijd zo?
Nee. Ik heb wel moeten leren dat inbeuken op bestaande wetgeving enorm traag gaat. Met de resultaten van ons onderzoek rond de positionering van de bibliotheek zijn we naar de toenmalige minister getrokken. In de decretale wetgeving rond archieven en musea werden erfgoedbibliotheken niet vertegenwoordigd. Door ons onderzoek hebben we dat mee op de kaart kunnen zetten. Jeroen Walterus, adjunct-directeur bij FARO, deed op vraag van de minister een tweede onderzoek, Bewaar(de)bibliotheken in Vlaanderen, waar hij het aantal types erfgoedbibliotheken in Vlaanderen in kaart bracht. Hij suggereerde in zijn rapport om niet naar een grote overkoepelende instelling over te stappen, maar naar een netwerk van bibliotheken. Ik kreeg daarop de vraag vanuit Vlaanderen om vanuit onze bibliotheek een project op te starten, Erfgoedbibliotheken Vlaanderen, waarbij we met Vlaamse erfgoedbibliotheken van zeer uiteenlopende aard, een blik wierpen op de mogelijkheid om samen te werken. Een bijzonder experiment waarbij universiteitsbibliotheken, kloosterbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek van België (nu: KBR) opeens naast stedelijke bibliotheken in één platform zaten en uitgedaagd werden om samen te werken.