Stem je boekenaanbod af op de ontwikkeling van het kind

META Nummer 2022/3

Stem je boekenaanbod af op de ontwikkeling van het kind

Geschreven door Ewald Vervaet
Gepubliceerd op 12.05.2022
IMPORTANT

Als je als bibliotheek je boeken- aanbod op de ontwikkeling van het kind afstemt, heb je het kind al voor de helft gewonnen. Als je de kennis over die ontwikkeling bovendien aan ouders, dag- verblijfbegeleiders en leerkrach- ten kunt overbrengen, heb je ook hen gewonnen. Dit artikel schetst die ontwikkeling.

De boekontwikkeling tot anderhalf jaar

In de eerste hoofdfase van de psychologische ontwikkeling van kinderen bestaat de intelligentie uit grijpen naar het geziene (vanaf een maand of vier), lopen met een steunpunt in de buitenwereld (geleid lopen, vanaf een maand of twaalf) en andere combinaties van zintuiglijke en motorische reacties: de sensorimotorische hoofdfase. Deze hoofdfase loopt van zeven maanden na de conceptie tot anderhalf jaar en wordt beschreven door middel van fase 2 tot fase 6.

In fase 1 en fase 2 (van 7 maanden na de conceptie tot vier maanden na de geboorte) hebben kinderen nog geen boodschap aan boeken, omdat ze er dan nog niet gericht mee kunnen omgaan. Ze kunnen bijvoorbeeld nog niet slaan op een boek, erin knijpen of eraan trekken.

Vanaf fase 3 (vier tot acht maanden) brengen kinderen hun handen en ogen met elkaar in verband. Hierdoor reiken ze naar wat ze met hun ogen zien. Fase 3 maakt knisper- en badboekjes dus mogelijk. Omdat kinderen grijpen naar wat ze zien, kunnen ze natuurlijk ook slaan, sabbelen en duwen. Deze boekjes moeten dus stevig en veilig zijn. Knisper- en badboekjes bevorderen een positieve basishouding ten opzichte van boeken en lezen.

In fase 4 (acht maanden tot één jaar) komen middel-doelverbanden op. Als kinderen bijvoorbeeld hun bijtring zien en je die onder een dekentje verstopt – allemaal binnen hun handbereik – pakken ze eerst het dekentje om het op te tillen en daarna de bijtring eronder. Met andere woorden: het kind grijpt hier twee keer achter elkaar. Omdat kinderen nu in staat zijn om een hindernis voor een doelvoorwerp te verwijderen, zijn zoekboekjes mogelijk: een poesje achter een deurtje zoeken, een maantje tevoorschijn laten komen door aan een touwtje te trekken enzovoort.

Tijdens fase 5 (een jaar tot een jaar en drie maanden) variëren kinderen op hun vermogens van de vorige fasen. Door te variëren op hun klankrepertoire kunnen ze geluiden van dieren en voorwerpen nabootsen. Ook houdt variëren in dat ze een voorwerp binnen handbereik niet per se moeten aanraken, maar er alleen naar kunnen kijken: aandachtscontact met de omgeving ontstaat. Kinderen wijzen nu bijvoorbeeld naar personen en voorwerpen. Fase 5 maakt prentenboeken en boekjes met dieren en zaken die geluiden maken (‘woef’, ‘tik-tik’) mogelijk.

Tot en met fase 6 (een jaar en drie maanden tot anderhalf jaar) is de taalontwikkeling louter klankontwikkeling. Daarom begrijpen kinderen niet wat je voorleest, vertelt of zingt. Als ze je toch begrijpen, is dat vanwege jouw wijzen, jouw gelaatsuitdrukking en andere non-verbale factoren. Tot anderhalf jaar draait het bij voorlezen, vertellen of zingen dan ook vooral om stemherkenning en intonatie.

IMPORTANT

De boekontwikkeling van anderhalf tot drie jaar

In de tweede hoofdfase (anderhalf tot drie jaar) van de psychologische ontwikkeling gaat de intelligentie verder dan het louter zintuiglijk-motorische: kinderen gaan symbolen begrijpen. Dit is de symbolische hoofdfase, die overeenkomt met fase 7 tot fase 10.

In fase 7 (anderhalf tot een jaar en tien maanden) ontstaan de eerste symbolen. We beginnen met een niet-taalvoorbeeld. Van haar vier maanden tot anderhalf jaar (fase 3-6) speelt Ella, van wie de vader trombone speelt, geregeld met een pollepel. Ze slaat met de pollepel, laat hem over de keukenvloer glijden, gooit hem weg, sabbelt erop, en zo meer. In fase 7 daarentegen zet ze de pollepel geregeld aan haar lippen. Ze blaast er dan op, laat haar andere hand ernaast schuiven en maakt toetergeluiden. Ze gebruikt de pollepel alsof het een trombone is. De pollepel symboliseert dan papa’s trombone.

Woorden als ‘stoel’ en ‘lopen’ zijn ook symbolisch van aard. Precies zoals een pollepel voor een trombone kan staan, kan de klankreeks ‘stoel’ voor een voorwerp staan waar je op kunt zitten. De klankreeks ‘lopen’ kan staan voor het zich verplaatsen op twee benen. In fase 4 waren er klanken als ‘ma-ma’, ‘pa-pa’, ‘tla-tla’ en ‘to-to’, en in fase 5 en 6 klanknabootsingen als ‘woef’, ‘bèh’ en ‘tik-tik’. Vanaf fase 7 komen er woorden als ‘stoel’ (vaak als ‘toel’) en ‘lopen’ bij. De woordenschatexplosie is begonnen: de komende jaren komen er dagelijks nieuwe woorden bij. Door deze woordenschatexplosie kunnen kinderen in fase 7 iets aanvangen met prentenboeken met los van elkaar staande afbeeldingen van basale woorden. Voorlopig hoeven de afbeeldingen niets met elkaar te maken te hebben: een kist, een kaart en gras kunnen gerust op de ene plaat staan en een kapstok, een brief en een boom op de andere. Bij elke afbeelding kun je een zoekspelletje doen: “Waar is het gras”, “Zie jij de kapstok?”

Vanaf fase 8 (een jaar en tien maanden tot twee jaar en twee maanden) vormen symbolen verzamelingen. Kinderen sommen geregeld allerlei verzamelingetjes op: aan tafel zegt Ella “mamma eten, pappa eten, Sjaak (broer) eten, Ella eten”, in het weekeinde noemt ze enkele kinderen van haar dagverblijfgroep. Ook verschijnen verzamelingwoorden als ‘ook’, ‘nog’, ‘mee’ en ‘samen’: zo zegt ze bijvoorbeeld “Appel, ook appel, ook appel” bij een reclamefoto met drie appels – in fase 7 klonk dan “Appel, appel, appel”. Vanwege de verzamelingen worden prenten met bij elkaar horende afbeeldingen van basale woorden mogelijk. Afbeeldingen met eten en drinken, met dierentuindieren, met voertuigen en dergelijke landen nu bij het kind. Ook hier kan men zoekspelletje doen: “Waar staat de beker?”, “Wijs de leeuw eens aan”, “Ik zie een autobus. Jij ook?”

In fase 7 en 8 sloegen de woorden op de directe omgeving, maar in fase 9 (twee jaar en twee maanden tot twee jaar en zeven maanden) komen ze daar los van. Het recente verleden is een voorbeeld – ’s avonds vertelt Ella iets van de afgelopen dag – doorgaans in losse woorden en korte zinnen. Op taalgebied ontstaan dan ook verledentijdsvormen als ‘geduwd’ en ‘gevallen’ (en minder ‘duwde’ en ‘viel’).

Het besef van het recente verleden maakt voorleesboekjes met een heel eenvoudige verhaallijn die over een direct herkenbaar onderwerp gaat, mogelijk. Een voorbeeld hiervan is een verhaaltje waarbij een poes een inktpot omgooit, zich vuilmaakt en pootafdrukken achterlaat als ze wegloopt. Bij die pootafdrukken moeten kinderen het verband met de omgevallen inktpot begrijpen.

Tijdens deze fase houden kinderen ervan om hetzelfde verhaal verschillende keren te horen. Ze vragen er ook zelf om: “Nogge keer! Nogge keer!”, wat ze kunnen zeggen op basis van het verzamelingwoord ‘nog’ van fase 8. In fase 9 ontstaan de bijvoeglijke naamwoorden waaronder de kleurnamen. Afbeeldingen met basale kleuren vallen nu in goede aarde: een rode tomaat, een gele maan, een groene boom enzovoort.

In fase 10 (twee jaar en zeven maanden tot rond de derde verjaardag) ontstaat het besef van de nabije toekomst. Woordjes als ‘dadelijk’ en ‘eerst’ (“Ik kom, maar eerst moet pop in bed”) worden nu gebruikt en begrepen.

IMPORTANT

De lees- en boekontwikkeling van drie tot achtenhalf jaar

In de derde hoofdfase, de cognitief-relationele hoofdfase, komen er verbanden tussen de eerder vermelde symbolen. Tussen drie en achtenhalf jaar vinden verschillende psychologische ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op de lees- en boekontwikkeling. Deze hoofdfase loopt van fase 11 tot fase 14.

De psychologische ontwikkeling van drie tot achtenhalf jaar

Zowel op het vlak van schrijven als lezen vindt er een psychologische ontwikkeling plaats tijdens deze hoofdfase.

Het schrijven

Wanneer we aan kinderen van drie tot achtenhalf jaar een schrijfproef voorleggen, krijgen we verschillende resultaten. Als proef moeten de kinderen enkele woorden opschrijven: de eigen voornaam, de woorden ‘mamma’ en ‘pappa’ en nog enkele andere woorden en namen, vaak de namen van broertjes, zusjes, neefjes, nichtjes of vriend(innet)jes. Er kunnen vier principieel verschillende reacties komen, zoals blijkt uit de voorbeelden van Anke Lakerkerk. Als jonge peuter zet Anke krabbel na krabbel en doet ze geen poging om figuren terug te laten keren. Ze zou vier keer een figuur voor de klank ‘k’ kunnen schrijven, maar dat doet ze niet. Dat is het vrijvormige schrijven van fase 11 (drie tot drie jaar en negen maanden).

IMPORTANT

Als oudere peuter schrijft Anke haar naam, de naam van haar broer Bert en de naam van haar vriendinnetje Jacqueline. Haar letters zijn eigen figuren die ze laat terugkeren, maar die niet voor vaste klanken staan. Dat is het eigenfiguurlijke schrijven van fase 12 (drie jaar en negen maanden tot vierenhalf jaar).

IMPORTANT

Als kleuter schrijft Anke haar naam met letters uit het Nederlandse alfabet. Twee letters zijn gespiegeld: ‘N’ en ‘E’. Deze manier van schrijven van fase 13 (vierenhalf tot zesenhalf jaar) wordt dan ook het gespiegelde schrijven genoemd.

IMPORTANT

Als jong schoolkind schrijft Anke haar naam zonder spiegelingen. Ze heeft nu het conventionele schrijven van fase 14 (zesenhalf tot achtenhalf jaar) bereikt

IMPORTANT

We lichten het gespiegelde schrijven van fase 13 en het conventionele schrijven van fase 14 er even uit. Tijdens fase 13 en 14 beschikken kinderen al over het vermogen tot enige abstractie. Dat stelt hen in staat om te begrijpen dat lettertekens voor klanken staan en geen afbeeldingen van voorwerpen zijn. Hierin staan ze dus verder dan kinderen in fase 11 en 12, die bijvoorbeeld in het letterteken ‘V’ een vogel zien, in een ‘B’ blote billen, in een ‘T’ een paraplu enzovoort. Door dat vermogen tot abstractie gebruikt Anke vanaf fase 13 de letters van ons alfabet.

Dat kinderen in fase 13 letters spiegelen, valt het gemakkelijkst te begrijpen als je naar Ankes gespiegelde E kijkt. Vanaf fase 14 denken kinderen in twee richtingen, in fase 13 – wanneer er soms gespiegeld wordt – is dat nog niet het geval. In deze fase denken kinderen nog in één richting. Als Anke in fase 13 de laatste letter van haar naam dus onthoudt als ‘staande streep met daaraan drie liggende strepen, die van me afgaan’, dan zijn de volgende lettertekens beide goed:

IMPORTANT

Pas als Anke in twee richtingen denkt, begrijpt ze dat alleen ‘E’ juist is. Dan beheerst ze de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ en weet ze dat die liggende strepen zich rechts van de staande streep moeten bevinden. Wat links en rechts betreft: kinderen in fase 13 weten wat hun linker- en wat hun rechterarm is, maar noemen van iemand tegenover hen de rechterarm de linkerarm en omgekeerd.

Het lezen

Hoewel kinderen in fase 11 en fase 12 reacties geven op teksten, laten we deze hier buiten beschouwing. Vanwege hun opvatting over letters als afbeeldingen (zie het voorbeeld van de ‘V’ als een vogel), kunnen ze een tekst zelfs niet bij benadering lezen. Kinderen in fase 13 en fase 14 daarentegen kunnen wel woorden beginnen lezen.

Stel dat Anke de woorden ‘anke’, ‘mamma’, ‘pappa’ en ‘bert’ als ANKE, MAMA, PAPA en BERT schrijft. Kan ze dan leren lezen? Het blijkt dat dat pas vanaf fase 14 is. Aan de manier waarop ze reageert op nieuwe woorden, kun je ontdekken of ze zich in fase 13 of 14 bevindt. Daarvoor maak je met haar letters nieuwe klankzuivere woorden van drie of vier letters, zoals KAT, BAK en PRET. Als Anke KAT als “K, a, t” leest, duidt dat op fase 13, als ze het echter als “K, a, t; kat” leest, en de letters dus samenvoegt, dan duidt dat op fase 14. Het leren lezen van een woord van drie letters gaat namelijk in vijf (niet drie!) stappen:

  1. Anke ziet het letterteken ‘K’ en zet dat om in de klank ‘k’.
  2. Ze ziet het letterteken ‘A’ en zet dat om in de klank ‘a’.
  3. Met de klank ‘a’ gaat ze in gedachten terug naar de klank ‘k’ en vormt ze de klankreeks ‘ka’.
  4. Ze ziet het letterteken ‘T’ en zet dat om in de klank ‘t’.
  5. Met de klank ‘t’ gaat ze in gedachten terug naar de klankreeks ‘ka’ en vormt ze de klankreeks ‘kat’.

Omdat kinderen in gedachten met een klank teruggaan naar een eerdere klank of klankreeks, om deze samen te voegen, is het denken in twee richtingen een voorwaarde. In fase 13 kunnen ze dat niet, vandaar dat Anke op dat moment KAT als “k, a, t” leest (waarbij ze het woord in stukken hakt) of als bijvoorbeeld “k, a, t; knap” (waarbij ze het woord in stukken hakt en een poging doet om te raden welk woord het zou zijn). In fase 14 daarentegen, wanneer kinderen in twee richtingen kunnen denken, leest Anke KAT als “k, a, t; kat” (waarbij ze het woord in stukken hakt en dan samenplakt) of, na enkele maanden, als ‘kat’ (onmiddellijk samengevoegd).

IMPORTANT

Boeken en lezen van fase 11 tot 14

Van fase 11 tot fase 14, van jonge peuter, over oudere peuter, over kleuter tot jong schoolkind, doen verschillende leesontwikkelingen zich voor. Hierdoor beginnen kinderen verschillende soorten boeken te waarderen, afhankelijk van de fase waarin ze zich bevinden.

Een jonge peuter functioneert op concreet-feitelijke vlak, zoals blijkt uit het feit dat hij niet begrijpt dat een letter voor een klank staat: ‘Y’ zou een molentje zijn, ‘E’ een kammetje of een hekje, en zo meer. Zolang fantasie maar bij concrete verschijnselen aansluit, kan de jonge peuter meegaan in boeken waarin verzonnen combinaties voorkomen, zoals een stuk zeep dat vliegt of een aap die met een rietje limonade drinkt. Hij verzint ook zelf allerlei verhalen. De voorlezer kan hem daarom op zeker ogenblik vragen hoe het verhaal misschien zou aflopen. De verhaallijn is herkenbaar en rechttoe rechtaan, en het verhaal loopt goed af. Gevraagd worden om een verhaal meerdere keren voor te lezen, zoals begonnen in fase 8 met “Nogge keer!” en dergelijke, is nog steeds goed mogelijk. Wanneer je klaar bent met lezen, kun je met de jonge peuter bespreken wat hij bij bepaalde passages dacht (of hij zelf een hond kent, hoe bij hem het tandenpoetsen gaat) of hoe hij er zich bij voelde (blij, bedroefd).

Een oudere peuter geniet van onmogelijke combinaties, verzint die ook zelf (pis-en-poephumor) en houdt vaak van boeken met eenvoudige, spannende, ook onmogelijke, avonturen die goed aflopen. Over het algemeen houden ze niet van griezelen.

Een kleuter houdt van sprookjes en van licht griezelige, maar goed aflopende verhalen. Hij houdt van boeken met klanken vormspelen zoals het boek Klank- en vormspel.

Voor een jong schoolkind stippen we alleen meeleesboeken aan. Zodra bij kinderen gebleken is dat ze leesrijp zijn en dat ze op school technisch leren lezen, kunnen ze buiten de school meeleesboeken lezen. Daarin staat het verhaal zoals gewoonlijk in het zwart, maar enkele passages hebben een andere kleur. Zo heb je boeken waarbij er drie soorten passages zijn:

  1. Passages in het groen voor kinderen die deze dertien letters in klankzuivere vorm kennen: e/ee, n, t, s, r, a/aa, o/oo, l, g, v, i/ie, k en m. Samen maken deze letters 80,2 procent uit van het geschreven woord in het Nederlands.
  2. Passages in het oranje voor kinderen die alle letters in klankzuivere vorm kennen.
  3. Passages in het rood voor kinderen die ook de stomme e, ij, oe, ui, ng/nk, eu en ei kennen.

Rond de tijd dat kinderen de ‘ei’ kunnen lezen, zijn alle teksten leesbaar, op voorwaarde dat ze op kinderniveau geschreven zijn. Immers, van de vijf regelgeleide spellingkwesties die het Nederlands heeft, kun je ‘hand’, ‘botten’, ‘hakken’, ‘lekker’, ‘jij vindt’ en ‘ik landde’ haast niet fout lezen. Alleen bijvoorbeeld ‘boten’ en ‘hamer’ zijn even wennen, omdat kinderen die daar niet rijp voor zijn, deze aanvankelijk lezen alsof er ‘botten’ en ‘hammer’ zou staan.

Algemeen gesteld: bij basisschoolkinderen dienen boeken en zinnen in meeleesboeken aan te sluiten bij de letters die ze kennen (en wanneer het over schrijven gaat, dient dat aan te sluiten bij de spellingkwesties die de kinderen beheersen).

IMPORTANT

De bibliotheek bevordert het lees- en boekplezier

Bibliotheken kunnen op ten minste vier manieren aansluiten bij de lees- en boekontwikkeling van kinderen.

Uitgaan van de ontwikkeling in het algemeen

Wanneer volwassenen kinderen proberen trainen, voordoen hoe ze moeten lezen en dergelijke, helpt dat niet echt. Deze acties leiden tot niet-beklijvende schijnsuccessen en veranderen niets aan het denkvermogen van de kinderen. Wanneer Anke KAT als “K, a, t” of als “K, a, t; knap” leest, zal ze door training niet komen tot “K, a, t; kat” of “Kat”.

Ouders, leerkrachten en bibliotheekmedewerkers gaan verantwoord om met de psychologische ontwikkeling van kinderen als ze:

  • aansluiten bij wat het kind kan en boeken dus op het ontwikkelingsniveau aanbieden;
  • aanvullen wat het kind niet kan door voor te lezen en te vertellen.

Bijeenkomsten over de lees-en boekontwikkeling

Een bibliotheek kan anderen informeren over de lees- en boekontwikkeling. Ze kan bijvoorbeeld bijeenkomsten houden, zoals lezingen en cursussen, voor:

  • ouders;
  • leid(st)ers van dagverblijven en peuterspeelzalen;
  • leerkrachten van kleuterscholen en leerkrachten en leescoördinatoren van lagere scholen.

De boekencollectie en haar inrichting

Een bibliotheek kan ervoor zorgen dat ze op elk ontwikkelingsniveau boeken heeft, en deze boeken per ontwikkelingsfase bij elkaar zet. Daarbinnen kan ze de boeken naar onderwerpen onderverdelen. Het is belangrijk dat dat op deze manier gedaan wordt – eerst onderverdelen op ontwikkelingsfase en dan pas op onderwerp – en niet omgekeerd.

Vaak denkt men dat we de leesontwikkeling kunnen bevorderen door kinderen boeken boven hun ontwikkelingsniveau aan te bieden en dat aanbod op te leuken. Zo zijn er de afgelopen vijftien tot twintig jaar veel boeken voor kleuters (fase-13-kinderen) op de markt gebracht met voorleesteksten en teksten om letters aan te leren voor letterherkenning (letteraanbod). Kinderen in fase 13 hebben echter niets aan de kennis van losse letters, omdat ze niet in staat zijn om de afzonderlijke letters bijeen te voegen. Omgekeerd ontzegt letteraanbod kinderen die in fase 13 zitten de gelegenheid om leesvoorwaarden te oefenen waar ze wel aan toe zijn, zoals met klanken en vormen spelen (zie hierboven onder fase 13). Kinderen een aanbod aanbieden boven hun niveau wekt over het algemeen tegenzin op, werkt daardoor averechts en dient dus vermeden te worden.

De bibliotheeksector

Om de inrichting van de boekencollectie optimaal en landelijk te verwezenlijken, is een indeling van alle kinderboeken naar ontwikkelingsniveau gewenst. Op dit ogenblik speelt het AVI-systeem (Analyse van Individualiseringsvormen) vaak een rol, maar AVI is niet op de lees- en spellingontwikkeling gebaseerd en is slechts een formule:

IMPORTANT

Deze formule is slechts een heel ruwe benadering van de moeilijkheidsgraden van kinderboeken. Immers, zinnen als ‘Tes rent’ en ‘zij houdt’ hebben eenzelfde leesindex, maar zijn duidelijk niet even gemakkelijk te lezen – de letters van ‘Tes rent’ behoren tot de meest voorkomende in het Nederlands, terwijl van ‘zij houdt’ ‘z’, ‘h’ en ‘d’ veel minder vaak voorkomen, de tweetekenletters ‘ij’ en ‘ou’ voor een complicatie zorgen en ‘dt’ een spellingkwestie vormt. Sinds enkele jaren is er een aangepast AVI-systeem, maar ook dat is gebaseerd op een formule.

Daarom pleit ik ervoor dat de bibliotheeksector ernaar streeft dat boeken ook of uitsluitend naar de ontwikkelingsfasen ingedeeld worden.

Meer informatie

Een uitgebreid artikel vind je op bit.ly/Boekontwikkeling.
Een leeslijn Ontdekkend Leren Lezen, gebaseerd op de leesontwikkeling, vind je op ontdekkendleren.nl/oll.
Diverse boeken over de psychologische ontwikkeling van het kind door Ewald Vervaet, gebaseerd op onderzoek van de Zwitserse psycholoog Jean Piaget en hemzelf, vind je op bit.ly/BoekenEV.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be