Als je als bibliotheek je boeken- aanbod op de ontwikkeling van het kind afstemt, heb je het kind al voor de helft gewonnen. Als je de kennis over die ontwikkeling bovendien aan ouders, dag- verblijfbegeleiders en leerkrach- ten kunt overbrengen, heb je ook hen gewonnen. Dit artikel schetst die ontwikkeling.
De boekontwikkeling tot anderhalf jaar
In de eerste hoofdfase van de psychologische ontwikkeling van kinderen bestaat de intelligentie uit grijpen naar het geziene (vanaf een maand of vier), lopen met een steunpunt in de buitenwereld (geleid lopen, vanaf een maand of twaalf) en andere combinaties van zintuiglijke en motorische reacties: de sensorimotorische hoofdfase. Deze hoofdfase loopt van zeven maanden na de conceptie tot anderhalf jaar en wordt beschreven door middel van fase 2 tot fase 6.
In fase 1 en fase 2 (van 7 maanden na de conceptie tot vier maanden na de geboorte) hebben kinderen nog geen boodschap aan boeken, omdat ze er dan nog niet gericht mee kunnen omgaan. Ze kunnen bijvoorbeeld nog niet slaan op een boek, erin knijpen of eraan trekken.
Vanaf fase 3 (vier tot acht maanden) brengen kinderen hun handen en ogen met elkaar in verband. Hierdoor reiken ze naar wat ze met hun ogen zien. Fase 3 maakt knisper- en badboekjes dus mogelijk. Omdat kinderen grijpen naar wat ze zien, kunnen ze natuurlijk ook slaan, sabbelen en duwen. Deze boekjes moeten dus stevig en veilig zijn. Knisper- en badboekjes bevorderen een positieve basishouding ten opzichte van boeken en lezen.
In fase 4 (acht maanden tot één jaar) komen middel-doelverbanden op. Als kinderen bijvoorbeeld hun bijtring zien en je die onder een dekentje verstopt – allemaal binnen hun handbereik – pakken ze eerst het dekentje om het op te tillen en daarna de bijtring eronder. Met andere woorden: het kind grijpt hier twee keer achter elkaar. Omdat kinderen nu in staat zijn om een hindernis voor een doelvoorwerp te verwijderen, zijn zoekboekjes mogelijk: een poesje achter een deurtje zoeken, een maantje tevoorschijn laten komen door aan een touwtje te trekken enzovoort.
Tijdens fase 5 (een jaar tot een jaar en drie maanden) variëren kinderen op hun vermogens van de vorige fasen. Door te variëren op hun klankrepertoire kunnen ze geluiden van dieren en voorwerpen nabootsen. Ook houdt variëren in dat ze een voorwerp binnen handbereik niet per se moeten aanraken, maar er alleen naar kunnen kijken: aandachtscontact met de omgeving ontstaat. Kinderen wijzen nu bijvoorbeeld naar personen en voorwerpen. Fase 5 maakt prentenboeken en boekjes met dieren en zaken die geluiden maken (‘woef’, ‘tik-tik’) mogelijk.
Tot en met fase 6 (een jaar en drie maanden tot anderhalf jaar) is de taalontwikkeling louter klankontwikkeling. Daarom begrijpen kinderen niet wat je voorleest, vertelt of zingt. Als ze je toch begrijpen, is dat vanwege jouw wijzen, jouw gelaatsuitdrukking en andere non-verbale factoren. Tot anderhalf jaar draait het bij voorlezen, vertellen of zingen dan ook vooral om stemherkenning en intonatie.