Muller, Feith en Fruin – die met hun Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven in 1898 de grondslag legden van de moderne archiefwetenschap – wisten het al: een inventaris ontsluit de inhoud van een archief, niet de inhoud van de stukken. Minder belangrijke losse bestanddelen worden soms in detail beschreven, terwijl de voorstelling van grote ruggengraatseries beperkt blijft tot een formele beschrijving. Termen als ommelopers, matrikels, acta capituli, wezenboeken, consignatieboeken en wijdingsregisters, om maar enkele voorbeelden te noemen, worden door de modale gebruiker als archivarissenjargon ervaren en niet of nauwelijks begrepen. Correct gebruik van de rijke terminologie voor deze redactionele vormen¹ (documenttypes) was altijd al belangrijk, maar in een linked open data-omgeving is de impact ervan alleen maar toegenomen.
De vroegmoderne tijd vormt een belangrijke schakel in de geschiedenis van de archiefvorming. Werd de middeleeuwse archiefproductie getekend door een relatief beperkt aantal documenttypes en door eenvoudige aggregaten als oorkondenschatten, dan liet de periode tussen de zestiende en de achttiende eeuw een sterke uitbreiding zien. Niet alleen losse documenten, maar ook registers – prominent aanwezig in vele instellingsarchieven uit het ancien régime – kenden een spectaculaire ontwikkeling. Die innovatieve technologie, die al in de middeleeuwen ingevoerd was, zou in de vroegmoderne tijd vooral door de registratie van uitgaande stukken ongeziene proporties aannemen. Rechtbanken gingen vonnisboeken bijhouden waarin ze de tekst kopieerden van de sententies die ze op perkament en gezegeld aan de partijen bezorgden, notarissen legden (sinds 1540 verplicht in de Nederlanden) protocollen aan met daarin de minuten van de akten die ze expedieerden, enzovoort.
De ontsluiting van die fascinerende vormenrijkdom van archieven vormt al langer een uitdaging. Vooral in de Duitstalige wereld is er aan Aktenkunde en aan de studie van Amtsbücher in het bijzonder veel aandacht besteed², maar over het algemeen genieten deze registers door hun techniciteit relatief weinig belangstelling. Het brede publiek van onderzoekers wordt al helemaal niet bereikt. Of zoals Holger Berwinkel het treffend formuleerde: “Die Aktenkunde (…) ist eine Geheimwissenschaft der Archivarinnen und Archivare.” Naast deze klassieke brontechnische onderzoekstraditie kan ook gewezen worden op de boeiende geschiedenis van de vroegmoderne archiefvorming die in het kader van de archival turn de voorbije jaren een hoge vlucht genomen heeft. Daar waar de klassieke diplomatiek vooral belangstelling toonde voor afzonderlijke akten en hun administratief-juridische context, besteedt deze nieuwe discipline meer aandacht aan grotere aggregaten (reeksen, dossiers, enzovoort), de samenhang van redactionele vormen in genresystemen, en hun bredere maatschappelijke betekenis³.