Resultaten grootschalig gebruikersonderzoek (BIB2018)

META Nummer 2019/8

Resultaten grootschalig gebruikersonderzoek (BIB2018)

Geschreven door Dennis Mathysen, Ignace Glorieux
Gepubliceerd op 07.11.2019

Regionale samenwerking tussen openbare bibliotheken is in Vlaanderen een hot topic. Het nieuwe Decreet Bovenlokale Cultuurwerking biedt immers nieuwe mogelijkheden. Waar bovenlokale samenwerking voorheen vooral een provinciale aangelegenheid was, gestimuleerd door provinciebesturen maar ook botsend op provinciegrenzen, neemt Vlaanderen nu de regie in handen. Gezamenlijke organisatie van activiteiten en promotie waren in het begin de belangrijkste werkterreinen. Maar in een voortdurend streven naar een betere dienstverlening en allicht ook onder invloed van de financiële crisis en de besparingen die daarop volgden, groeide de interesse naar een meer intense samenwerking die ook raakt aan de kernprocessen van het bibliotheekwerk, zoals collectievorming.

In 2018 voerde onderzoeksgroep TOR (VUB) een grootschalig gebruikersonderzoek uit in 105 openbare bibliotheken in Vlaanderen (BIB2018). De bezoekers van  deze bibliotheken konden een vragenlijst invullen waarin uiteenlopende thema’s aan bod kwamen. De dataverzameling werd een groot succes: maar liefst 45.228 mensen namen deel. In december 2018 kreeg elke deelnemende bibliotheek een gepersonaliseerd rapport. Die rapporten werden toegelicht tijdens een slotmoment in januari 2019. De data die verzameld werden in het kader van dit onderzoek lenen zich goed tot het onderzoeken van een belangrijk gegeven binnen het vraagstuk van regionale samenwerking tussen bibliotheken: het feit dat gebruikers een extra inspanning moeten leveren om zich te verplaatsen naar een andere bibliotheek.

Op basis van de cijfers van BIB2018 stellen we vast dat 82,1 procent van alle respondenten lid is van een bibliotheek in de eigen gemeente: een eerste indicatie van de honkvastheid van bibliotheekgebruikers en het belang van het plaatselijke karakter van openbare bibliotheken. Daarnaast stellen we vast dat 25,6 procent lid is van eerdere bibliotheken. Gevraagd waarom men nog een andere bibliotheek bezoekt, blijken ‘omdat de locatie handig is’ (37,7 procent) en ‘deze bibliotheek is voor mij gemakkelijker bereikbaar’ (22 procent) respectievelijk de eerste en vierde belangrijkste reden om een andere bibliotheek te bezoeken, wat nogmaals aantoont dat praktische overwegingen en bereikbaarheid vaak sterk doorwegen. Anderzijds speelt het aanbod van deze andere bibliotheek ook een rol: ‘om materiaal uit te lenen dat niet beschikbaar is in mijn bibliotheek’ (37,7 procent) en ‘omdat het aanbod uitgebreider is’ (22 procent) vervolledigen de top vier van belangrijkste redenen om een andere bibliotheek te bezoeken.

Bovendien stellen we vast dat slechts 1,4 procent van de bezoekers vaker deze andere bibliotheek bezoekt dan diegene waarvoor ze de vragenlijst invulden, en dat slechts 15,6 procent even frequent deze andere bibliotheek bezoekt. We mogen dus gerust stellen dat het idee van een hoofdbibliotheek leeft in de hoofden van bezoekers en dat de keuze voor deze hoofdbibliotheek vaak rust op praktische overwegingen, wat niet wil zeggen dat andere bibliotheken geen aanvullende rol kunnen spelen of een aanzienlijk aantal bezoekers binnen de regio zouden kunnen verleiden tot een bezoek. Wel lijkt de kans ons eerder klein dat veel bezoekers continu roteren tussen twee of meerdere bibliotheken, hoeveel er ook wordt ingezet op regionale samenwerking (bijvoorbeeld door collecties op elkaar af te stemmen). Andere bibliotheken naast de hoofdbibliotheek zullen dus altijd van eerder secundair belang zijn, wat niet noodzakelijk problematisch hoeft te zijn.

Twee items in de vragenlijst van BIB2018 bieden informatie over een belangrijk aspect van regionale samenwerking: de vragen rond bereidheid tot verplaatsing. Enerzijds peilden we naar de bereidheid tot verplaatsing voor het ontlenen van een materiaal, anderzijds voor het deelnemen aan een activiteit. Deelnemers konden aangeven of ze hiertoe bereid waren en hoeveel kilometer ze hiervoor zouden afleggen. Uiteraard moeten we deze afstanden als een indicator zien: zich vijftien kilometer verplaatsen betekent qua reistijd iets heel anders wanneer zowel het begin- als eindpunt het centrum van een landelijke gemeente is dan wanneer het eindpunt plots een drukke winkelstraat in een stad is. Er werd bij het opstellen van de vragenlijst vaak geopperd om reistijd te hanteren in plaats van aantal kilometer, maar hier steekt hetzelfde probleem de kop op: wie twintig minuten in de auto zit, kan zowel net een stadscentrum buiten gereden zijn als vier landelijke gemeenten doorkruist hebben.

BEREIDWILLIGHEID TOT VERPLAATSING T.A.V. ACHTERGRONDKENMERKEN

We bekeken welke gebruikersprofielen bereidwilliger blijken om zich te verplaatsen, hetzij voor materialen, hetzij voor activiteiten. Dat deden we door kruistabellen te maken, waarbij de belangrijkste achtergrondkenmerken tegenover de bereidwilligheid tot verplaatsing geplaatst worden. In tabellen 1 en 2 valt het op dat jongere bezoekers zich veel bereidwilliger tonen tot verplaatsing, vooral wanneer het om het uitlenen van materialen gaat. De verschillen zijn minder groot als het over activiteiten gaat, maar ook dan tonen de respondenten in de oudste leeftijdscategorie zich het minst bereid om zich te verplaatsen.

IMPORTANT

Als we het geslacht van respondenten in beschouwing nemen zien we dat de verschillen miniem zijn als het over ontleningen gaat (tabel 3), al blijken mannen doorgaans wel grotere afstanden te willen afleggen. Een groter verschil zien we m.b.t. activiteiten (tabel 4): mannen hebben schijnbaar minder interesse in activiteiten in andere bibliotheken dan vrouwen.

IMPORTANT
IMPORTANT

Een van de meest veelzeggende achtergrondkenmerken, als het over een bereidwilligheid tot verplaatsing gaat, is het opleidingsniveau van de respondenten. Tabellen 5 en 6 tonen duidelijk aan dat lager geschoolden veel minder bereid zijn om zich te verplaatsen naar een andere bibliotheek en dat de bereidwilligheid toeneemt naarmate het opleidingsniveau stijgt. Als extra controle op de validiteit van deze bevindingen werden de zogeheten interactie-effecten van alle onafhankelijke variabelen getest. Concreet betekent dit dat we onder meer keken of de verschillen in bereidheid tot verplaatsing op basis van opleidingsniveau verklaard kunnen worden door andere (achterliggende) variabelen, zoals leeftijd. Gemiddeld hebben ouderen namelijk een minder hoog opleidingsniveau dan jongeren en we zagen in de bovenstaande tabellen al dat ouderen over het algemeen minder bereid zijn tot verplaatsingen voor materialen en activiteiten. Ook na statistische controle voor leeftijd blijft het verband tussen opleidingsniveau en de bereidheid tot verplaatsing significant. Bibliotheekgebruikers met een lager opleidingsniveau zijn gemiddeld dus werkelijk minder bereid om zich te verplaatsen, ongeacht hun leeftijd.

IMPORTANT
IMPORTANT

Wanneer we de beroepstoestand in beschouwing nemen valt het opnieuw op dat studenten veel bereidwilliger zijn om zich te verplaatsen in vergelijking met werkende respondenten. Men zou kunnen denken dat dit te maken heeft met de tijdsdruk die men ondervindt, maar dit staat haaks op de vaststelling dat gepensioneerden minder bereid zijn om zich te verplaatsen. Het lijkt daarom niet ondenkbaar dat het zich verplaatsen naar andere bibliotheken om daar iets uit te lenen neerkomt op een generationeel verschil.

IMPORTANT
IMPORTANT

Een wat contra-intuïtieve vaststelling komt er als we de gezinssituatie van respondenten in beschouwing nemen. Men zou denken dat bezoekers met kinderen (vanuit praktische overwegingen) minder bereidwillig zijn om zich te verplaatsen naar een andere bibliotheek, maar dat blijkt niet waar. Wel blijkt de bereidwilligheid tot verplaatsing het hoogst te liggen als men kinderen heeft tussen 12 en 18 jaar oud, de leeftijd van de kinderen speelt dus wel een rol. De vaststelling dat respondenten die nog bij hun ouders inwonen veel bereidwilliger zijn om zich te verplaatsen ligt in lijn met wat hierboven werd vastgesteld m.b.t. jongeren en studenten.

IMPORTANT
IMPORTANT

Naar inkomen zien we weinig verschillen in de bereidheid om zich te verplaatsen voor materialen, de verschillen worden iets groter wanneer het over activiteiten gaat: in tabel 11 is er nauwelijks 4 procent verschil tussen de hoogste en laagste inkomens die ‘nee’ antwoorden, in tabel 12 gaat het om ongeveer 9 procent. Verdere analyses naar de interactie-effecten tussen inkomen en andere variabelen tonen aan dat het beschikbare inkomen voor werkenden en studenten nauwelijks een verschil uitmaakt in de bereidwilligheid tot verplaatsing, maar voor gepensioneerden speelt het beschikbare inkomen wel een grotere rol. Hoe lager het beschikbare inkomen van gepensioneerden is, des te minder zullen ze geneigd zijn om zich te verplaatsen naar een andere bibliotheek om daar iets te ontlenen of een activiteit bij te wonen.

IMPORTANT
IMPORTANT

Tot slot nemen we graag de grootte van de bibliotheek in beschouwing. Dat is natuurlijk geen achtergrondkenmerk van de bibliotheekgebruiker, maar is wel een interessant gegeven. We drukken de grootte van de bibliotheek uit m.b.v. de clusters die we hanteerden in BIB2018. Bibliotheken in cluster A hebben over het algemeen een kleinere collectie, hebben minder personeel en zijn minder vaak open dan bibliotheken in cluster B. Hetzelfde is waar voor bibliotheken in cluster B t.a.v. cluster C, enz.

IMPORTANT
IMPORTANT

Het valt onmiddellijk op dat de cijfers tussen de grootste en kleinste cluster zich het best met elkaar laten vergelijken. De bereidwilligheid tot verplaatsing is iets hoger in deze twee buitencategorieën. De verklaring waarom respondenten in cluster A bereidwilliger zijn om zich te verplaatsen ligt voor de hand: het grotere aanbod in andere bibliotheken is doorslaggevend, dat blijkt wanneer we de redenen om een andere bibliotheek te bezoeken opdelen naar clusters. Gebruikers van grotere bibliotheken komen daarentegen vaker uit andere gemeenten en moeten waarschijnlijk al een grotere afstand afleggen om daar te geraken. Wanneer we hen de vraag stellen of ze ook een andere bibliotheek willen bezoeken, denken ze waarschijnlijk vaak aan een bibliotheek in hun eigen gemeente. Dat blijkt ook door het hoger percentage respondenten in cluster E die aangeven een andere bibliotheek te bezoeken ‘omdat deze gemakkelijker bereikbaar is’ (27,3% in cluster E t.a.v. slechts 12,7% in cluster A).

Besluit

Als we het profiel van respondenten bekijken m.b.t. het vraagstuk van bereidheid tot verplaatsing naar andere bibliotheken zien we dat leeftijd, opleidingsniveau en beroepstoestand het zwaarst doorwegen: jongeren, hoger opgeleiden, studenten en werkenden zijn vaker bereid om zich te verplaatsen. Ouderen, lager opgeleiden en gepensioneerden (vooral met een lager inkomen) lijken dan weer minder bereid om naar een andere bibliotheek te reizen om daar materiaal uit te lenen of een activiteit bij te wonen.

Hoe dan ook blijken een flink aantal gebruikers bereid om andere bibliotheken te bezoeken: 49,8 procent van alle respondenten in het onderzoek toont zich bereid om minstens vijf kilometer af te leggen om een materiaal in een andere bibliotheek te ontlenen. Natuurlijk daalt de bereidwilligheid tot verplaatsing naarmate de afstand toeneemt, maar de meeste bibliotheken binnen een regio bevinden zich op een beperkte afstand van elkaar. Er lijkt dan ook een enorm potentieel aan sporadische bezoekers te zijn binnen elke regio. Het aanbod (zowel qua collectie als activiteiten) inhoudelijk juist vorm geven zal natuurlijk cruciaal zijn, net als het promoten van het idee dat een bepaalde bibliotheek echt de moeite waard is om te bezoeken. De cijfers die de grootte van bibliotheken in rekenschap nemen m.b.t. bereidwilligheid tot verplaatsing suggereren immers dat zich verplaatsen van een kleine naar een grote bibliotheek meer vanzelfsprekend is dan het zich verplaatsen tussen twee middelgrote bibliotheken. Een goed uitgekiende communicatiestrategie lijkt ons onontbeerlijk indien men dit wil bereiken.

De vraag die zich nu opdringt is natuurlijk welk gehoor aan deze inzichten gegeven moet worden. Dat moet elke regio uiteindelijk voor zich beslissen. Er kan gekapitaliseerd worden op de groep die zich nu al het bereidwilligst toont, of men kan trachten om juist een nieuwe doelgroep te mobiliseren. Het gebruikersonderzoek doet bijvoorbeeld vermoeden dat gepensioneerden een aanzienlijk deel van het bezoekerspubliek vertegenwoordigen, het kan daarom interessant zijn om zich vooral tot deze groep (die zich momenteel veel minder bereid toont tot verplaatsing) te richten. Het feit dat vooral gepensioneerden met een lager inkomen minder bereid zijn zich te verplaatsen moet dan zeker in het achterhoofd gehouden worden. Verder kan de vraag gesteld worden: als afstanden zo’n grote rol spelen, is het dan interessant om bijvoorbeeld vooral activiteiten (waaraan iedereen in de regio kan deelnemen) te organiseren in de meest centraal gelegen bibliotheken? Dit soort beslissingen zullen in regionaal overleg genomen moeten worden.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be