Aat Vos, architect en creative guide

META Nummer 2019/3

Aat Vos, architect en creative guide

Geschreven door Jessica Jacobs, Klaartje Brits
Gepubliceerd op 04.04.2019

Praat nooit over geld, altijd over je visie

IMPORTANT

Het was een niet te missen moment: Aat Vos die in Brussel spreekt over de bibliotheek als publieke derde plek. Voordat hij alweer het vliegtuig opstapt naar zijn volgende bestemming in Noorwegen, maakt hij even tijd voor ons. We hebben het over zijn samenwerking met bibliotheken en zijn kijk op de rol van de bib, een verbindende plek in de lokale gemeenschap.

Je hebt ruim dertig jaar ervaring in het ontwerpen van bibliotheekconcepten. Waarom ben je je vooral op bibliotheken gaan richten?

Met mijn marketingachtergrond kwam ik midden jaren tachtig via een uitzendbureau terecht bij een bedrijf dat bibliotheekinrichtingen verkocht. Daar werkte ik als commercieel medewerker. Klanten belden ons en vroegen ons hetzelfde als in Gütersloh. Die Duitse bibliotheek opende in 1984 en was toen hét centrum van de West-Europese bibliotheekinnovatie. Ik begon me dus te realiseren dat er wat gaande was in de bibliotheekwereld, en dat vond ik best interessant. We kregen steeds meer de vraag of we bepaalde zaken op maat konden maken. Terwijl mijn baas zei dat dat niet ging, zegden mijn collega’s dat ik daar dan maar even een tekening van moest maken, dan konden we dat misschien wel maken. Ik heb mezelf geleerd om te ontwerpen, ik hield altijd al van tekenen, en van het een kwam het ander. Ik begon terug te studeren, eerst bouwkunde en nadien architectuur, maar ik bleef wel steeds contact houden met mijn toenmalige baas. Na mijn studies vroeg hij af en toe om een plan te ontwerpen, en dat ben ik blijven doen. Sinds midden jaren tachtig loop ik dus rond in Europese bibliotheken, ik heb de ontwikkelingen in de sector van binnenuit gezien en uiteindelijk zelf mee vormgegeven.

Wat heb je dan zien veranderen in die bibliotheekwereld? En wat voor invloed had die verandering op jouw werk?

De rol van de gebruiker is toegenomen en er was een groot aantal experimenten rond de manier waarop bibliotheken ingericht worden. Rond de eeuwwisseling verscheen het boek The experience economy van Joseph Pine en James Gilmore. Naar aanleiding daarvan probeerden een aantal Nederlandse bibliotheken belevenisbibliotheken te worden. Al was dat in het begin vaak niet meer dan dat er een fiets geparkeerd werd in de bibliotheek. Pas veel later begon ik mezelf te realiseren wat de auteurs eigenlijk bedoelden met dat boek. Pine en Gilmore beschrijven de toenemende waardering van iets (een bedrijf, een dienst, een bibliotheek) als je een persoonlijke belevenis toevoegt. Daardoor ontstaat (voor het eerst) economische en/of mentale waarde in de gebruiker — tot dan toe was waarde altijd een extern gegeven. Het creëren van belevenis is een enorm sterke troef die we kunnen gebruiken om fans, langdurige gebruikers te bewerkstelligen.

In dezelfde periode zie je ook heel wat invloeden uit de retail terug in bibliotheken. Ze werden nog vaak gestuurd op basis van uitleencijfers. Technieken uit de retail werden daarom ingezet om de uitleencijfers te verhogen. Dus kreeg je in Nederland bijvoorbeeld bibliotheken die op boekhandels gingen lijken. Daarnaast ontstonden er verschillende mengvormen van bibliotheken. Vooral in Scandinavië, waar het sociale leven ’s winters voor een groot deel stilvalt, werd het publiek programma geconcentreerd. Postkantoren, apothekers, doktersvoorzieningen, maar ook cultuurhuizen kropen als het ware bij elkaar om het bij wijze van spreken toch nog een beetje gezellig te maken. En dan zijn er nog de ontwikkelingen op gebied van collectieontsluiting. De klassieke kwadrantenbibliotheek met jeugd-, volwassenen-, lees- en weetboeken is maar één methode om je collectie te ontsluiten. Er werd geëxperimenteerd met andere methodieken. Zo ontstonden er in Nederland bijvoorbeeld bibliotheekwerelden, waarbinnen verschillende stromingen ontstonden. De ene stroming sorteerde de collectie op onderwerp, de andere op interessegebied en nog een andere op gebruikersprofiel. Een groot aantal ontwikkelingen dus, en volgens mij zijn we nu in een periode beland waarin de gebruiker steeds belangrijker wordt en dat de bibliotheek vanuit de samenleving een hele nieuwe rol toegedicht krijgt. De bibliotheek wordt meer een sociale instelling dan een op het individu gerichte voorziening.

Er is dus een hele beweging gebeurd. Heb jij in jouw werk die beweging meegenomen?

De eerste tien à vijftien jaar stelde ik me vooral als architect op. Je leert als student dat de architectuur de moeder aller kunsten is, en dat je als architect alles weet. Ik zag mijn projecten vooral als ruimtelijke opgaves die ik als architect beter kon oplossen dan de bibliothecaris. Wat dat betreft ben ik van een behoorlijk koude kermis thuisgekomen, toen ik me realiseerde dat dat niet de beste invalshoek is als je plekken wil creëren waar iedereen zich thuis voelt. Een vijftal jaar geleden begon ik daar fundamenteel anders mee om te gaan. Ik vertrek nu vanuit de sociologie en de gebruikerspsychologie. Bibliotheken zijn geen uitingen van architectuuridealismen maar bedienen vooral de behoeftes van de gemeenschap en de gebruikers. De rol van architectuur is dus veranderd in mijn werk. Het was een doel, nu is het een instrument om iets te maken met sociale impact.

Dus voor jou zijn niet alleen de ruimtes en de materialen van belang, maar ook de noden van de gebruikers en de inhoudelijke noden van de bibliotheek. Welke plaats heeft de fysieke collectie volgens jou nog in de bibliotheek?

De collectie is een van de instrumenten die een bibliotheek gebruikt om haar doel te bereiken. Als iemand mij vraagt wat een bibliotheek is, grijp ik terug naar het Unesco-manifest voor bibliotheken. Daarin staat dat een bibliotheek een voorziening is die iedereen gelijke toegang tot informatie wil bieden en die gelijke kansen voor iedereen bevordert. Vroeger waren daar boeken voor nodig, nu zijn dat misschien wel plekken waar mensen gewoon prettig met elkaar kunnen praten en kennis delen. Boeken spelen dus geen allesoverheersende rol meer. Een kop koffie is voor mij net zo belangrijk geworden als een boek, want dankzij die kop koffie vertoeven mensen langer in de bibliotheek.

Je hebt als architect een grote verantwoordelijkheid om een aantrekkelijk gebouw te maken waar mensen graag vertoeven. Heb je een bepaald handelsmerk of iets wat bij elk project terugkeert om het aantrekkelijker te maken?

De cruciale vraag is voor wie doen we het? We proberen in al onze projecten naar voren te bewegen, de thermometer in de samenleving te stoppen om te kijken wat er speelt. Zo ontdekken we de karakteristieken van een locatie. En als je kijkt naar de instrumentele kant, is het weer de gebruiker die centraal staat. We ontwikkelden bijvoorbeeld een aantal tools om te kunnen ontdekken wat gebruikers op een specifieke plek een prettige omgeving vinden. Dat zijn twee belangrijke uitgangspunten. Daarnaast proberen we steeds plekken te maken die zichtbaar, bruikbaar, veilig en comfortabel zijn. Gastvrijheid moet een belangrijke rol spelen, en de plekken moeten flexibel en adaptief zijn. Een bibliotheek krijgt gemiddeld maar één keer in de twintig jaar de kans om te veranderen. Je moet dus veel meer ontwerpen voor programmeerbaarheid in plaats van voor het programma. Dat is een cruciaal verschil: het programma moet je op voorhand definiëren, maar de programmeerbaarheid is het inbakken van mogelijkheden voor het onbekende.

Denk je daarbij dan aan verplaatsbaar meubilair?

Bijvoorbeeld. Of op een slimme manier omgaan met je esthetica. Een interieur maken dat hip is en dat hip kan blijven, want de mode verandert. Je moet makkelijk mee kunnen veranderen, anders verlies je je aantrekkingskracht.

Je werkt in verschillende West-Europese landen en je hebt steeds aandacht voor de lokale gemeenschap waarin de bibliotheek gevestigd is. Merk je verschillen in de visie op een bibliotheek?

De rode draad is dat mensen plekken moeten hebben om elkaar te kunnen ontmoeten. Van het noorden van Noorwegen tot het zuiden van Duitsland kwam ik steeds dezelfde vraag tegen. Maar er zijn wel lokale accenten. Sociale veiligheid speelt bijvoorbeeld een belangrijkere rol in grote steden dan op het Noorse platteland. Is er een grote voorziening voor gehandicapten in de buurt, dan ligt daar een accent. Hoe kleiner de lokale gemeenschap, hoe harder de roep om een plek waar je dingen voor en met elkaar kunt doen. De nood aan sociale ingrediënten wordt groter.

Neem je soms ideeën die je in het ene land opdoet mee naar het andere land?

Ja, natuurlijk, het leven is leren. Toen ik een drietal jaar geleden gevraagd werd om een jeugdbibliotheek te maken in Oslo bedacht ik mij dat ik nog nooit echt enthousiast was geweest over de jeugdbibliotheken die ik gemaakt had. Ik realiseerde me dat ik meer input moest krijgen. Ik vroeg toen hulp van iemand die verstand heeft van de impact van architectuur op de menselijke psyche, ik noem haar een architectuurpsychologe. En ik vroeg ook hulp van andere creatievelingen, want om er een echte belevingsbib van te maken had ik meer creativiteit nodig dan ik zelf kon verzinnen. Als het aan mij ligt zou ik die methode elke keer toepassen, maar dat kan lang niet altijd omdat er ook regels van aanbesteden zijn.

Net zoals jij samenwerkt met anderen om je projecten te realiseren, werken ook bibliotheken steeds meer samen met lokale partners.

Ja, steeds meer. Wat je ziet is dat de single purpose venue, een plek die maar één doel dient, wordt steeds minder aantrekkelijk om te bezoeken. Heb je een plek waar altijd wel wat kan gebeuren, dan ga je daar vaker langs, ook al weet je niet precies wat er zal gebeuren. Een aantal projecten die we in Noorwegen realiseerden werken letterlijk zo. Daardoor komt de bezoekersstroom op gang. De mengvorm met theater, die we nu in Nederland zien ontstaan, is ook interessant. De bibliotheek geeft de auteur een plek, en het theater gebruikt de skills van het programmeren, zodat dat allemaal net wat soepeler verloopt.

Welke zijn jouw favoriete persoonlijke projecten?

Waar ik zelf het meest van geleerd heb is Biblo Tøyen, de jeugdbib in Oslo. Dat was een kleine bibliotheek, midden in een van de meest verdichte, oude woonwijken van Oslo. Daar wonen gemiddeld zes mensen samen op veertig vierkante meter. Het was een fantastische ervaring om daar een plek te creëren, exclusief toegankelijk voor kinderen van tien tot vijftien jaar oud. Dat project raakte ons allemaal, het heeft nog steeds een grote sociale impact en het heeft mij gesterkt in de overtuiging dat dit soort projecten echt succesvol kunnen zijn.

Heb jij dan oplossingen om de jeugd, toch een moeilijk te bereiken leeftijdsgroep, aan te trekken?

Vooral met ze in gesprek gaan. Tijdens een bezoek aan Stockholm ontmoetten we een jongen die al jarenlang makerspaces maakt. Hij startte ermee nadat een docent hem had gevraagd wat hij nodig had. Die jongen was zowat the leader of the pack en werd door zijn docent serieus genomen, en daardoor werd hij de opinieleider van zijn eigen club. Dat deden we voor Biblo Tøyen ook. We vroegen aan de jongeren wat ze na school deden. We vroegen niet wat ze verwachtten van een bibliotheek, want dan zouden ze antwoorden dat bibliotheken saai zijn, dat daar alleen maar boeken staan en dat je daar stil moet zijn. Vervolgens legden we contact met de belangrijkste opinieleiders om hen te vragen wat ze nodig hadden. Bijvoorbeeld welk type 3D-printer ze wilden. Daardoor werd het hun apparaat. Als je het op die manier aanpakt hoef je nadien geen moeite te doen om hen aan te trekken. Je zet ze gewoon in een club waarvan ze al lid zijn nog voordat de bib af is.

Stel dat een van onze lezers met jullie in zee wil gaan om een bibliotheek te bouwen of te renoveren, welk proces maak je met hen door?

We starten steeds met een kennismaking. Vervolgens onderzoeken we, het liefst samen met de bib, hoe de lokale gemeenschap eruitziet. Deels denken we dat al te weten, maar we moeten verder durven kijken en vragen. Want assumption is the mother of all fuckups, als je denkt dat je het weet dan weet je het niet. Probeer dus te onderzoeken wat de behoefte is, wie je medespelers zijn in de markt, wat je huidige maatschappelijke relevantie is en welke lokale opgaven er spelen. Het is vaak een interessante methode om eerst de locatie en vervolgens de gebruiker in beeld te brengen, en dan te kijken of er al dan niet een match is. Het onderzoeken van de gemeenschap komt er echter vaak niet van, omdat er geen tijd is of omdat ze het te eng vinden. Als je die onderzoeken samenbrengt met de maatschappelijke opgaven die er in de gemeente liggen, dan kun je vaak ontdekken dat de bibliotheek een deel van die opgaven kan oplossen. Dan krijgt de bibliotheek een extra laag. Met die onderzoeken starten we dus. Soms kan dat met heel eenvoudige processen, bijvoorbeeld op zaterdag in de supermarkt met mensen gaan praten, of via een enquête. Soms gebeurt dat met data-analyses, maar daar moet tijd en geld voor zijn.

Jullie helpen dus ook om de inhoudelijke werking van de bibliotheek te ontwikkelen?

Ja, uiteindelijk wel. We werken via het vlinderprincipe, ik heb dat omgedoopt tot The Butterfly Principles of Design for Programmability. Als je een bibliotheek, of eender welke publieke voorziening, vergelijkt met een mooie vlinder waar iedereen blij van wordt, dan heeft die vlinder twee vleugels nodig om te kunnen vliegen. Dat is de fysieke kant en de niet-fysieke kant — beide gevoed door dezelfde energiebron: de ziel van het project, het waarom. Architecten hebben zich vooral gefocust op de fysieke kant, daar gaat ook al het geld heen. Maar als je de niet-fysieke kant vergeet vliegt de vlinder mank. Je moet dus ook kijken naar wat de gebruiker wil, naar de organisatie en het team dat alles zal moeten realiseren, de mening van de stakeholders. De Amerikaanse marketingfilosoof Simon Sinek zegt “start with why”. Je moet dus het wezen van de bib vatten in een heel kernachtige formulering, en van daaruit verder bouwen aan je programmering, je team, je gebouw, je interieur, je marketing, enzovoort. We maken heel graag die beweging naar voren, zodat we ons werk beter kunnen doen.

Welke stappen volgen er daarna in het proces?

Als we het waarom gedefinieerd hebben gaan we parallelle sporen plaatsen. Ten eerste de ontwikkeling van de organisatie. Dat doen wij niet, maar het is wel belangrijk dat een bibliotheek zich afvraagt of ze de mensen hebben die het programma straks kunnen uitvoeren. Ten tweede de ontwikkeling van programmering: wat er in de bib gaat gebeuren en hoe dat georganiseerd wordt. Ten derde de ontwikkeling van marketing en communicatie, want als je in deze tijden niet vertelt waarmee je bezig bent word je niet gezien. En ten slotte de ontwikkeling van de fysieke omgeving, dat is onze taak. De andere processen bewaken we, volgens het vlinderprincipe, we moeten consistent zijn. Als er aan het einde van de rit een gebouw staat, maar de programmering, de organisatie en de communicatie zijn niet klaar, dan is het zonde van het geld geweest. Dat zag ik al te vaak misgaan.

Hoe belangrijk zijn materialen voor jou? Zorgt een dure nieuwe inrichting voor een aantrekkelijke omgeving?

Imperfectie is belangrijker. Een omgeving met karakter, die imperfect is, daarin voel je je meer op je gemak. Niemand is vrij van littekens, dat maakt ons als mensen mooi. Daarmee toon je je kwetsbaarheid en kun je herkenning geven aan anderen. Dat zou een interieur ook moeten doen. Interieurs kunnen afstand scheppen, maar moeten eigenlijk meer verbinden. Dure materialen zijn dus niet per definitie een sleutel tot succes, eerlijke en pure materialen wel. Die verbinden makkelijker, en dan kunnen mensen eigenaarschap nemen van een plek. Als je dat ziet gebeuren wordt de bib echt van de gebruiker.

Staan besturen er steeds voor open om in te gaan op wat de gebruikers willen?

Soms vinden ze het heel eng. Dat is natuurlijk ook zo. Ik vind het zelf ook eng om aan onze opdrachtgevers te vragen wat ze van ons werk vinden, maar het is wel handig om te weten. Anders ben je vroeg of laat out of business. Je zou je klanten of je gebruikers toch moeten kunnen vragen wat ze van je vinden. Een bestuur dat dat niet wil, dat begrijp ik niet.

Zijn er projecten of locaties waarvan je droomt om ze onder handen te kunnen nemen?

We zijn gevraagd door een gemeente in het oosten van Noorwegen, een fusiegemeente waar vijf gemeentes samenkomen. Zij vroegen ons om met hen mee te denken en uiteindelijk ook te helpen om vijf third places, ofwel derde plekken, voor iedereen te maken, in elk van die afzonderlijke gemeentes. Plekken die de ziel van de oude gemeente levend houden en tegelijkertijd de ziel van de nieuwe gemeente ontwikkelen. Dat vind ik een heel interessante vraag. Ook daar beginnen we met de vraag: voor wie doen we het?

Zijn er nog projecten waarnaar we mogen uitkijken?

In Enschede in Nederland mengen we voor het eerst op vrij grote schaal een klassiek theater, een poppodium, een muziekschool, een kunstschool, een reisopera en een bibliotheek. Al die zeven functies worden doorgevoerd in één gebouw. Ik ben heel benieuwd naar hoe dat zal werken. De klassieke grenzen zullen daar voor een deel moeten verdwijnen.

Werk je ook voor universiteitsbibliotheken?

Ja, ik vertrek straks naar Stavangar in Noorwegen. Daar wordt morgen een groepsstudieruimte geopend in de universiteitsbibliotheek. Ook daar probeerden we een ruimte te creëren die mensen nader tot elkaar brengt. We hebben maximaal ingezet op belevenis, met als thema een ‘onderwaterwereld’, en de eerste resultaten zijn veelbelovend. Toen ik de foto’s zag dacht ik dat ik daar zelf wel zou willen zitten werken. Of het nu een openbare of een schoolbibliotheek is, het gaat over plekken waar mensen samenkomen. Ik zeg wel eens dat het terrein achter de eerste voordeur ons werkgebied is. Daar proberen we mensen op een of andere manier een fijne tijd te geven. Achter de tweede deur vindt vaak een college plaats, of een theatervoorstelling, maar achter de eerste deur proberen wij ons ding te doen.

Mensen kennen jouw projecten uiteraard. Maar wie is Aat Vos achter al die mooie projecten? Wat boeit jou?

Ik ben geboeid door mensen, ervaringen, verhalen, passie en eerlijkheid. Ik ben steeds minder geboeid door mijn eigen ego als het ware, want daar zit helemaal niemand op te wachten. Daar ben ik ondertussen wel achter gekomen. Op het moment dat je dat laat gaan en inruilt voor gewoon je werk doen, dan word je werk een stukje lichter en ontstaan er andere mogelijkheden. Ik kan heel erg genieten van in het stamcafé in ons eigen dorp een singer-songwriter van de leeftijd van mijn kinderen op het podium bezig te zien. Het zijn die kleine dingen die het leven de moeite waard maken. Al die grote megalomane meeslepende avonturen, hoe duurzaam zijn die?

Als we het dan toch over grootte hebben: veel bibliotheken worden geconfronteerd met minder financiële middelen, inkrimping van hun locatie, heb jij voor hen een positieve boodschap?

Praat nooit over geld, altijd over je visie. Geld verbreekt, visie verbindt. Het geld dat komt wel, dat heb ik echt geleerd. Kijk naar Biblo Tøyen, bijvoorbeeld, ja dat project blijft enorm inspirerend. Toen ik op een avond aan mijn schets bezig was kwam mijn vrouw even meekijken. Ze vond het er allemaal prachtig uitzien, maar zei dat dat nooit allemaal door zou gaan. Daarvan was ik me bewust: als er tien procent zou doorgaan was ik al blij geweest. Toen ik de schets een paar dagen later presenteerde bij de Deichman-bibliotheek in Oslo waren ze meteen enthousiast om alles uit te voeren. Toen ik opmerkte dat daarvoor onvoldoende geld was kreeg ik als antwoord “Nee, het geld is er nog niet.” Dus men is de boer op gegaan om aan iedereen te vertellen hoe belangrijk dit project was. Ik kreeg regelmatig berichten dat ze weer een half miljoen of een miljoen kronen verzameld hadden. We startten met minder dan een miljoen kronen (honderdduizend euro), en er werd uiteindelijk meer dan zes miljoen kronen besteed. Dat geld zat links en rechts in allerlei potten. Dus als je plekken maakt voor de samenleving als geheel, als je die rol kunt innemen als bibliotheek, dan kan daar toch niemand tegen zijn? Vraag je daarentegen geld voor boekenkasten, dan ga je dat gesprek nooit winnen.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be