Guy De Witte, conservator/restaurateur

META Nummer 2019/2

Guy De Witte, conservator/restaurateur

Geschreven door Klaartje Brits, Jessica Jacobs
Gepubliceerd op 04.03.2019
IMPORTANT

Met zijn adviesbureau en atelier De Zilveren Passer levert Guy De Witte al dertig jaar diensten aan organisaties en erfgoedinstellingen. Dat zal in de toekomst minderen, want Guy gaat stilaan in pensioenmodus. Een uitgelezen moment om met hem in gesprek te gaan over het mooie beroep waar hij zo gepassioneerd door is.

Het gaat erom de juiste vragen te stellen en de juiste oplossingen te bedenken

In hartje Gent vinden we Guy De Witte in zijn atelier terug. Dat er hier goede beveiliging voorzien is, verbaast ons niet. Zeker wanneer Guy vertelt over de waardevolle stukken die hier passeerden. “Let op dat je niet tegen de canvassen aanstoot,” waarschuwt hij. En zo starten we een boeiend gesprek met twee ingepakte kunstwerken als decor.

Je bent in de sector geen onbekende. Wat trok jou zo aan in het beroep van conservator/restaurateur?

Ik ben al van kindsbeen af geïntrigeerd door geschiedenis en aardrijkskunde. Ik las graag en kocht al snel zelf boeken, ook oude boeken. Het idee dat iemand datzelfde boek honderden jaren geleden ook in handen heeft gehad vind ik iets magisch. Halfweg de jaren 1980 startte hier in Gent het HICOREB, het Hoger Instituut voor Conservatie en Restauratie van het Boek. Die studie heb ik gevolgd, en in 1987 ben ik afgestudeerd.

Had je toen al de intentie om daarvan je beroep te maken?

Ja, uiteraard. De eerste jaren na mijn afstuderen werkte ik nog als ergotherapeut en deed ik restauraties in bijberoep. Maar dat viel niet vol te houden, dus na een tijd heb ik mijn job als ergotherapeut opgegeven en ging ik aan de slag als zelfstandig restaurateur en conservator.

Wat voor opdrachten kreeg je?

In het begin waren dat vooral gedrukte werken. Het HICOREB had een goede reputatie als opleidingsinstelling. Veel instellingen gaven werken voor restauratie en conservatie aan de school, zodat de studenten die opdrachten onder begeleiding konden uitvoeren. Dat was een voordeel, want zo kon ik bij mijn start makkelijker contacten leggen. Ik kreeg dus altijd mooi werk. Na verloop van tijd ben ik mij meer gaan toeleggen op unieke en meer zeldzame stukken: handschriften, oorkonden, incunabelen, landkaarten.

Wat was jouw taak dan precies?

Dat hing ervan af. Sommige werken waren gescheurd, hadden last van schimmel of verzuring, soms was het een combinatie van verschillende factoren. Elk stuk is anders, elk werk is een uitdaging. Je moet dus ook investeren in degelijke materialen. Dat is best een dure zaak, en bovendien is de markt heel klein geworden. Perkament vind je bijvoorbeeld nog maar bij één leverancier in Engeland. Die levert perkament aan de Engelse staat, restaurateurs en kalligrafen. Maar goed, ik heb dus altijd boeiend werk gehad. Je werkt wel vaak met dezelfde materialen en technieken, maar elk stuk reageert anders.

Ik kan me voorstellen dat dit ook geen job is van negen tot vijf?

Dat klopt. Ooit moest ik een kaart van Brussel restaureren. Die was op linnen gekleefd en was door schommelingen in temperatuur en luchtvochtigheid uit elkaar gescheurd. Van 238 stukjes moest ik opnieuw één kaart maken. Daaraan ben ik veertien uur aan één stuk bezig geweest, want eens je bezig bent kun je daar niet zomaar mee stoppen. Zoiets kan ik nu fysiek niet meer aan. Je moet fit zijn, en je mag niet twijfelen. Experimenteren moet je op voorhand doen, dat kan niet op het stuk zelf. En omdat elk stuk anders is, is dat niet evident.

Werkte je vooral voor instellingen, of ook voor particulieren?

Ik heb maar zelden voor particulieren gewerkt. Ooit kwam er iemand langs met een 17e-eeuwse prent die hij voor 50 euro op de rommelmarkt gekocht had. Die prent was gescheurd, er zaten gaten in, enz. Het was onmogelijk om al dat vuil eruit te krijgen, en zelfs als ik mijn prijs laag zou houden, zou het toch makkelijk 250 à 300 euro kosten om zo’n prent te restaureren. Als je het puur economisch bekijkt mag je eigenlijk maximum 40 procent van de waarde van een stuk in goede staat besteden aan restauratie. Dat is ook meestal de maximumprijs die je terugkrijgt bij verkoop. Al is dat natuurlijk ook afhankelijk van factoren zoals onderwerp, inhoud, kunstenaar, zeldzaamheid en herkomst van het stuk. Ik werkte daardoor bijna uitsluitend voor instellingen, maar ik heb nooit zonder werk gezeten.

Hoeveel tijd besteedde je dan gemiddeld aan zo’n werk?

Sommige werken namen veel tijd in beslag, want ik werk praktisch altijd alleen. Een van de grootste werken die ik gedaan heb is een atlas van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van Sint-Niklaas. Zij bezitten als enige in België een IATO-atlas (Italian Atlas To Order), ook wel Lafreri-atlas genoemd. Hiervan zijn er wereldwijd nog een zestigtal van bekend. Het zijn eigenlijk verschillende kaartenbundels die op maat van de opdrachtgever samengesteld werden. De kaarten komen dikwijls maar in een paar atlassen voor. Het exemplaar van de KOKW bevat bijna honderd kaarten en plattegronden en zat in een flexibele perkamenten kaft. Er was veel schade aan die atlas: valse vouwen, ontbrekende stukken, waterschade, schimmel, enz. We hebben dan eerst overlegd met de opdrachtgever hoe we die restauratie zouden aanpakken. Omdat men de atlas nog moest kunnen bestuderen is ervoor geopteerd om alle kaarten na conservatie te monteren in zuurvrije passe-partouts, en deze passe-partouts in zuurvrije dozen te bewaren. De procedure is volledig omkeerbaar en men kan de kaarten uit de passe-partouts halen en terug in de flexibele perkamenten band brengen. Aan die restauratie werkte ik bijna een jaar.

Deed je dan regelmatig verschillende opdrachten tegelijkertijd?

Het probleem met zo’n grote opdrachten is: ofwel moet de opdrachtgever akkoord gaan om regelmatig een schijf te betalen, ofwel moet je tussendoor andere opdrachten aannemen zodat je toch een inkomen hebt. Want een jaar zonder inkomen kun je niet overbruggen. Op sommige momenten was het dus wel moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen.

Hoewel je vaak met dure stukken werkt is het dus geen job waarmee je fortuinen verdient?

Nee, dat klopt. Je wordt niet betaald in functie van de waarde van de stukken waarmee je werkt. Maar goed, dat vind ik ook niet nodig. Mijn rijkdom zit tussen mijn twee oren.

Je hebt inderdaad heel wat diploma’s, je bent heel je carrière blijven bijleren?

Ja, dit beroep is eigenlijk een passie. Je moet blijven leren. Ik ben enkel gespecialiseerd in bibliotheek- en archiefmaterialen. Papier, perkament, leder, enz. Wat ik weet is dan nog maar een fractie van wat er te weten valt. Er zijn zoveel aspecten die daarbij komen kijken. Ik probeerde elk jaar een congres of een cursus bij te wonen om me bij te scholen, ook al was dat voor mij een enorme investering. Ik durf dus wel zeggen dat ik een grote achtergrondkennis heb. Door die kennis over te dragen via het lesgeven probeer ik mensen warm te maken voor het beroep.

Dus lesgeven is heel belangrijk voor jou? Hoe ben je daar ingerold?

Ja, inderdaad. Ik heb altijd al graag mijn kennis gedeeld. Waarom ook niet? Zolang de school vindt dat ik iets nuttigs te vertellen heb, blijf ik graag lesgeven. Toen ik begon te werken voor instellingen merkte ik dat verantwoordelijken een beperkte kennis hadden over het behoud en beheer van hun collecties. Daarom gaf ik zoveel mogelijk uitleg over conservatie en over mijn restauraties aan mijn opdrachtgevers, zodat ze zelf een referentiekader konden uitbouwen op langere termijn.

Op een bepaald moment kreeg ik de vraag om een cursus te geven voor een aantal mensen uit verschillende instellingen. Nadien ging ik op vraag van Johan Vannieuwenhuyse de module preventieve conservatie doceren aan de pas opgerichte opleiding voor archiefmedewerkers aan het VSPW in Gent, en later werkte ik die module ook uit voor de bibliotheekopleiding. Daarbij lagen de accenten wat anders, en omdat het een graduaatsopleiding was lag de focus vooral op de theorie in plaats van de praktijk. Aan de VUB gaf ik jaarlijks drie dagen les over materiaal aan de master na master archivistiek. Op vraag van het museale middenveld sprak Leon Smets van Faro de directie van de VSPW en mij aan om een opleiding Behoudsmedewerker Erfgoed te ontwikkelen. We gingen toen rond de tafel zitten met het VSPW, FARO, de VVBAD en de musea van Antwerpen en Brugge om te bekijken hoe we dat zouden aanpakken. De keuze voor docenten viel voornamelijk op mensen die een grote expertise hadden in de conservatie van de verschillende materialen in de erfgoedwereld. Naast de specifieke modules rond schadefactoren en de materialen perkament, papier, boek en grafiek, gaf ik samen met Leon Smets, en later met Jürgen Vanhoutte en Wouter Lammens, de module over bewaaromgeving en depots.

Wat houdt die module precies in?

Daarin komen alle aspecten van het depot aan bod: de bewaaromstandigheden, het meubilair, de verpakking, het omgaan met de stukken, het management, onderhoud, calamiteiten, enz. Het is de bedoeling dat de cursisten aan de hand van deze module leren hoe ze zelf het depot kunnen organiseren en op een goede manier beheren. Ze moeten ook ter plaatse gaan kijken in een instelling en op basis van wat ze geleerd hebben de bewaring en de toestand van de collectie, of een deel ervan, evalueren. Zo maken ze een analyse en krijgen ze een basis mee voor wanneer ze zelf in de praktijk staan.

Wat zijn de belangrijkste dingen die studenten moeten meekrijgen?

Ze moeten weten dat ze een belangrijke rol spelen in het behoud van het erfgoed. Niet alleen door hoe ze er zelf mee omgaan en hoe ze de zaken bekijken, maar ook door de manier waarop ze het erfgoed presenteren. Eigenlijk zijn ze een soort van ambassadeurs. Daarnaast is hun kritische zin belangrijk. Ze moeten inzicht hebben, dingen begrijpen, kunnen communiceren, openstaan voor nieuwe dingen en leergierig zijn. Als ze aan het einde van de opleiding honger gekregen hebben, in de figuurlijke zin dan, dan ben ik in mijn opzet geslaagd. Het blijft een basiscursus, je kunt geen instelling runnen met wat je in de opleiding gezien hebt.

Wat ik ook belangrijk vind: tegenwoordig wordt erfgoed steeds vaker gedigitaliseerd. Ik ben daar voorstander van, maar het gevaar bestaat dat de ervaring beperkt blijft tot dat digitale beeld en dat dit beeld in de plaats komt van het erfgoed. Een origineel stuk is veel meer dan een foto of een 3D-beeld. Je moet dat met al je zintuigen kunnen ervaren: zien, ruiken, voelen, al zou ik er niet van proeven. Een origineel kunstwerk spreekt tot je, vertelt over zijn verleden en zijn heden. Dat is de échte toegevoegde waarde van een erfgoedobject. Die toegevoegde waarde ontbreekt als je alleen maar een gedigitaliseerd beeld hebt. Ik vind dat studenten moeten onthouden dat ze het contact met het object moeten blijven bewaren. En dat wil dus ook zeggen dat het erfgoed zichtbaar moet blijven voor het publiek. Voor heel wat doeleinden is een digitaal beeld zeer goed, ook als eerste kennismaking, maar je mag het verband met het origineel niet verliezen. Digitalisering moet aanvullend werken, niet vervangend.

Als dit een basiscursus is, bestaan er dan ook meer uitgebreide cursussen?

Neen. De opleiding Behoudsmedewerker Erfgoed heeft een goede reputatie, en veel studenten zijn vragende partij voor een tweede jaar, maar in de huidige context gaat dat niet. De lesgevers zijn allemaal mensen die werken voor grote instellingen en betrokken zijn bij nationale en internationale projecten. Zij kunnen zich niet voltijds engageren voor de opleiding. We zouden wel meer stages kunnen inlassen, maar dan moet je voldoende instellingen vinden waar de cursisten op een deskundige manier begeleid kunnen worden.

Daarnaast zou er ook een opleiding op een hoger niveau moeten zijn, waar studenten ook andere dingen leren doen: screenings doen, risicoanalyses en behoefteanalyses maken, projectmanagement, nadenken over duurzaam bouwen en verbouwen, enz. Dat is een heel ander niveau dan de opleiding die nu bestaat. Die vaardigheden heb ik zelf moeten verwerven en ontwikkelen tijdens mijn carrière. De meeste inspiratie en input vond ik in het buitenland op cursussen en congressen, in het contact met collega’s en in referentiewerken. Daardoor heb ik heel wat mooie projecten mogen doen. Onder andere voor Mechelen, dat al zijn erfgoed wilde onderbrengen op één locatie, of de omvorming van het gastenverblijf van de Abdij in Tongerlo tot een erfgoedgebouw en de verhuis van het stadsarchief in Turnhout. Ik ben geen architect en geen ingenieur, maar mijn achtergrondkennis is voldoende om voorstellen te doen en de juiste vragen te stellen. Zo’n project is trouwens altijd teamwerk, waar verschillende disciplines met respect naar elkaar luisteren. In mijn positie ben je dan ook dikwijls diegene die de wensen van de opdrachtgevers moet vertalen naar de taal van de technici en omgekeerd de mogelijkheden en beperkingen van de techniek moet vertalen naar het cultureel werkveld van de opdrachtgevers. Het gaat er steeds om de juiste vragen te stellen en de juiste oplossingen te vinden.

Welke vragen stel je dan?

Het is de inrichtende macht die de krijtlijnen uitzet. Ik vul die dan aan met de noden van de collecties. Dat gebeurt door middel van een behoefteplan. Zo bekijk ik of een depot voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden voor een goede bewaring. In een eerste fase verzamel ik zoveel mogelijk informatie om alles in kaart te brengen. Dat zijn vaak heel uitgebreide rapporten. Dat is zeer intensief werk, en daarvoor moet je een brede achtergrond hebben.

Wat staat er precies in zo’n rapport beschreven?

Je start eerst met voorbereidende gesprekken, waarbij je polst wat precies de bedoeling is. Vaak weet men dat in de instelling zelf nog niet goed en is men nog op zoek naar een juiste formulering. Dus moet je vragen stellen, klankbord spelen, suggesties doen om een zo helder mogelijk beeld te krijgen van de verwachtingen van de opdrachtgevers. Vragen die je stelt zijn bijvoorbeeld: wat is de missie van de instelling, wat is de visie, wie zijn de gebruikers? In een tweede fase kijk je naar de collecties en de behoeften vanuit die collecties. En dan bekijk je het gebouw: is dat gebouw al dan niet geschikt, wat zijn de opties, enz. Ik kan geen beslissingen nemen, ik kan enkel aanbevelingen doen. Sommige zaken evolueren nog tijdens het proces. Het is een levend proces, je blijft dus ook constant in communicatie met de instelling en de teamleden. Mijn adviezen zijn altijd op maat van de instelling en de opdrachtgever gemaakt omdat elke situatie uniek is.

Dat is een totaal ander werk dan het restaureren op zich. Heb je een voorkeur voor een van de twee?

Ik heb het handwerk nooit volledig verlaten. In de toekomst zal ik wel nog aan mijn persoonlijke objecten blijven werken. Mijn job heeft een natuurlijke evolutie doorgemaakt. Ik heb steeds geprobeerd mijn opdrachtgevers te laten meegenieten van mijn kennis en inzichten en ze hebben dat blijkbaar wel gewaardeerd. Ze stimuleerden me om verder te doen op de ingeslagen weg en dat heeft uiteindelijk geleid tot wat ik nu ben. Jammer genoeg zijn er te weinig mensen waarbij je voor deze zaken terechtkunt.

Het is wel mooi dat jij als zelfstandige je kennis probeert over te dragen op mensen die uiteindelijk je concurrenten kunnen worden.
Daar ben ik nooit bang voor geweest, er is werk genoeg. Ik ben zelf heel enthousiast over de job, en ik vind het fijn om andere mensen enthousiast te maken. We hebben nood aan jonge mensen die verder doen. Alles verandert, je moet dus mee blijven evolueren met veranderende inzichten, daar heb ik geen problemen mee.

Hoe zag jij de sector dan evolueren?

Vlaanderen had een enorme achterstand op vlak van conservatie en restauratie van papier en boek. Toen ik startte met lesgeven in Brugge had men nog nooit gehoord van een rampenplan voor bibliotheken. Ik kom dus uit een tijd waarin er zeer weinig voorhanden was.

We hebben in Vlaanderen al een lange weg afgelegd. Ik zie wel nieuwe en goede initiatieven in de sector, maar het kan nog altijd meer zijn. Zo vind ik dat de overheid meer moet investeren in onze eigen mensen. We hebben gemotiveerde deskundige mensen die vooruit willen, die internationale erkenning genieten en betrokken zijn bij prestigieuze projecten. Geef die mensen de kansen die ze nodig hebben, investeer in eigen talent en in eigen Vlaamse kennis en innovatie. We hebben de brains. Laten we er dan gebruik van maken.

Heb je hoop op beterschap?

Je mag de hoop nooit opgeven, maar het is constant vechten. Veel mensen beschouwen cultuur en erfgoed als een sector die niets opbrengt. Maar cultuur en erfgoed hebben net veel toegevoegde waarde. Denk maar aan toerisme. Men mag alleen niet proberen om alles in cijfers te vatten. Een volk zonder erfgoed is een volk zonder geheugen. Het is helaas geen eenvoudige materie om te verkopen, het is niet altijd sexy. Werken in deze sector zal altijd een kwestie zijn van passie.

Kun je met een positief gevoel terugkijken op je carrière?

Ik heb een mooie carrière gehad. Dankzij mijn job kon ik veel reizen. Een van de mooiste projecten waaraan ik heb meegewerkt was in het St-Katharinaklooster in de Sinaï-woestijn in Egypte. Het is een ervaring die ik nooit meer zal vergeten.


Hoe ben je daarbij terechtgekomen?

De beroepsvereniging in Engeland riep een Professional Accreditation Board in om een erkenningsprocedure uit te werken voor het beroep van restaurateur. Ik heb die procedure doorlopen, en ben sinds 2000 geaccrediteerd, wat wil zeggen dat ik voor heel Engeland, en zelfs voor heel de Commonwealth erkend ben als restaurateur. Sindsdien krijg ik via de Institute of Conservation meldingen over wat er omgaat in de sector in Engeland. Op een bepaald moment vroeg men mensen voor het St-Catherine Foundation Project. Het Katharinaklooster is na het Vaticaan de belangrijkste Christelijke bibliotheek ter wereld. Men wilde een pool maken van mensen die bereid waren om af en toe een vijftal weken in Egypte te gaan werken om handschriften te beschrijven. Er solliciteerden 300 mensen vanuit heel Europa, en tot mijn grote verbazing werd ik samen met een dertigtal anderen geselecteerd.

Wat is je taak daarbij?

De eerste stap die we ondernamen was archeologie van de codex. Wat wij in het Westen wisten over de geschiedenis van het boekbinden is gebaseerd op handschriften die gerestaureerd zijn of waarvan essentiële delen en informatie verdwenen zijn. We hadden dus een onvolledig zicht. Maar in het Katharinaklooster heeft men boeken die teruggaan tot de negende eeuw. Deze vertonen allerlei materialen en structuren die hier verloren gegaan zijn of hier nooit werden gebruikt. We maakten een analyse van al die banden: Griekse, Egyptische, Koptische, Syrische en Palestijnse banden vanaf de negende eeuw, de hele boekbandgeschiedenis tot de 18e en 19e eeuw. De handleiding omvatte meer dan 100 pagina’s. Ik moest een bijkomende opleiding volgen in de British Library, heel boeiend. Alle kennis die uit die analyses kwam zit nu verzameld in Londen. Die informatie wordt nu onderzocht door PhD studenten. De volgende stap in het project is het bouwen van de nieuwe bibliotheek. Daarna volgen het verpakken in specifieke dozen en de minimale conservatie.

Ben je momenteel nog bij het project betrokken?

Ik heb nog contacten, maar momenteel zit het project in een fase waarbij ik niet onmiddellijk betrokken ben. Ik werk wel mee aan de thesaurus van de boekbandterminologie, samen met mensen uit vijftien andere Europese landen. Aan die Engelstalige thesaurus worden de zestien Europese talen gekoppeld. Al is de vraag wat ermee zal gebeuren na de Brexit.

Je bent ook veel bezig met klimaatverandering. Je stelt dat de klimaatverandering een bedreiging is voor het erfgoed?

Natuurlijk, dat is een kwestie van gezond verstand. Neem nu de stijging van de zeespiegel. Dat heeft een rechtstreekse impact op depots. Depots mag je niet onder de grond stoppen. Of er nu een lek is, of er moet geblust worden, of de zeespiegel stijgt, of een rivier treedt uit haar oevers: water loopt naar beneden, dat is een objectief feit. En toch blijft men archieven of museumdepots onder de grond stoppen.

Zijn er nog dingen waarop men moet letten in het kader van de klimaatverandering?

Mensen moeten begrijpen wat er aan de hand is. Als het minder sneeuwt en meer regent krijg je meer overstromingen in de winter en worden er in lente en zomer minder smeltwater via de rivieren afgevoerd. In de zomer droogt de grond uit. Daardoor ontstaan er grondverzakkingen, waardoor er scheuren ontstaan in gebouwen. Stel je voor dat je depot zich in de kelder van een gebouw bevindt, en daar komen scheuren in. In combinatie met wateroverlast is dat nefast.

Kun jij oplossingen formuleren die op korte termijn het erfgoed kunnen beschermen?

Het eerste wat ons te doen staat is ons over de problematiek buigen en proberen te begrijpen wat de praktische gevolgen van de klimaatverandering voor ons erfgoed en het Werelderfgoed betekenen. We moeten er ons van bewust zijn dat we niet alles zullen kunnen bewaren. We zullen ons gezond verstand moeten gebruiken en prioriteiten stellen. En we moeten daar nu dringend werk van maken, niet alleen op nationaal vlak maar vooral op internationaal vlak. En Vlaanderen kan hierbij niet achterblijven gezien onze kwetsbaarheid. Vlaanderen hoort niet voor niets bij de Lage Landen. Zo zullen we moeten overwegen om ook een deel van ons Vlaams en Europees erfgoed te verspreiden over andere delen van de wereld. Dat is een vorm van preventieve conservatie. Tien jaar geleden waarschuwde ik al voor de gevolgen van de klimaatverandering op het behoud en beheer van erfgoed. Toen werd het afgedaan als fictie, nu wordt het realiteit. Unesco en tal van andere internationale erfgoedorganisaties erkennen de klimaatverandering nu als de grootste bedreiging voor ons collectief geheugen. We moeten dringend werk maken van het zoeken naar oplossingen. Zoals Emile de Girardin ooit zei: “Gouverner, c’est prévoir; et ne pas prévoir, c’est courir à sa perte”.

Ik heb de indruk dat je het niet helemaal zult loslaten tijdens jouw pensioen.

Nee, dat zal niet lukken. Maar grote projecten doe ik niet meer. Ik zal wel moeten ontwennen. Ik heb nog genoeg plannen, maar niet de tijd om ze allemaal uit te voeren, ik zal dus prioriteiten moeten stellen. Zo zou ik nog graag bloggen over erfgoed en over klimaatverandering. Ik houd daarbij het adagium voor ogen: “Maak plannen alsof je 100 jaar wordt, maar leef alsof elke dag je laatste is”.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be