70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

META Nummer 2018/9

70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

Geschreven door Michiel Elst
Gepubliceerd op 10.12.2018
IMPORTANT

Op 10 december 1948 werd de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) door de Algemene Vergadering van de UNO aangenomen. De zeventigste verjaardag van deze Verklaring verdient wat aandacht in het bibliotheekwezen, ook al komen de bibliotheken er als dusdanig helemaal niet in voor. Toch zijn er voor het openbaar bibliotheekwezen in de Verklaring genoeg aanknopingspunten om het glas te heffen: het recht op vrije meningsuiting, culturele rechten, het recht op rust en vrije tijd, op opvoeding, het recht vrij deel te nemen aan het cultureel leven van de gemeenschap, te genieten van de kunsten en deel te hebben aan de wetenschappelijke vooruitgang en aan de weldaden die eruit voortvloeien, enz.

 

Latere verdragen zullen die rechten verder uitwerken, en vooral juridisch afdwingbaar maken. De UVRM is immers geen bindend verdrag. Als de UVRM een feestje verdient, is het meer als een krachtig naoorlogs symbool dan als een juridische mijlpaal. Dit mag ons evenwel niet beletten om even stil te staan bij de band tussen openbaar bibliotheekwerk en de mensenrechten, in de dagelijkse opdracht van de bibliothecaris en in de wetgeving.

Laat ons vooral focussen op de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om gedachten te koesteren, opinies en informatie te uiten, verspreiden en ontvangen.

Collectievorming, bibliotheekgebruik en expressievrijheid

Iedereen die bijdraagt tot informatieverspreiding kan zich beroepen op de vrijheid van meningsuiting, dus ook de openbare bibliotheken en de bibliothecarissen. Uiteraard zijn zij niet de auteur van de werken in de bibliotheekcollectie, en zijn zij dus niet de individuen die de mening uiten. De loutere verspreiding, terbeschikkingstelling en uitlening van werken waarin anderen hun meningen uiten wordt echter evenzeer beschermd door de expressievrijheid. Zo is de selectie en collectievorming een activiteit die onder die vrijheid valt, een vrijheid die de bibliothecaris in principe beschermt tegen bemoeienissen van hogerhand. Tegelijkertijd wordt die vrijheid beperkt aangezien hij of zij een neutrale vertegenwoordiger van de overheid is, belast met een taak van openbaar belang. Het is hier dat vragen opduiken: nemen we werken die mogelijk schokkend zijn voor sommige gebruikers op in de bibliotheekcollectie? Mag Mein Kampf in de rekken staan? Een kinderboek met een echte Zwarte Piet aan de zijde van Sinterklaas? Een strip vol seksistische grappen? Boeken die creationisme prediken, de klimaatopwarming ontkennen of de zegeningen van het koloniale tijdperk belichten? Wordt de bibliothecaris zo medeverantwoordelijk voor de verspreiding van bepaalde ideeën? Of neemt hij of zij gewoon de plicht ter harte om te zorgen voor een pluriform aanbod aan informatie voor de bibliotheekgebruikers, die zelf wel zullen oordelen over de inhoud van de aangeboden info? Laten we niet vergeten dat de expressievrijheid, zoals elk mensenrecht, bescherming biedt aan elk individu, de ultieme minderheid in onze samenleving. Die bescherming is vooral nodig voor het individu met non-conformistische, controversiële gedachten, voor degene die ingaat tegen de mainstream: een democratie garandeert dat een individu ook deze minderheidsmeningen vrij kan verspreiden en dat een informatieconsument ook vrij toegang krijgt tot die afwijkende meningen.

Ook voor de bibliotheekgebruiker is de expressievrijheid van belang, aangezien deze ook de vrijheid omvat om zelf op zoek te gaan naar informatie, het recht om informatie te ontvangen. Dit is het domein van de vrije nieuwsgaring, van de passieve openbaarheid van bestuur. Maar ook van het recht van het publiek om geïnformeerd te worden. Zo heeft elk lid van een bibliotheek recht op het gebruik van de aangeboden bibliotheekdiensten, recht op toegang tot de materialen die door de openbare bibliotheek ter beschikking gesteld en uitgeleend worden. Klinkt evident, maar dit recht kan beperkt worden, bijvoorbeeld door een gebruiker uit te sluiten van het lidmaatschap wegens herhaald wangedrag in de bib of herhaalde beschadiging van bibliotheekmaterialen, of door in het bibliotheekreglement lezers jonger dan twaalf jaar te verbieden boeken of films voor volwassenen uit te lenen. Dit zijn beperkingen op de vrijheid van meningsuiting van de gebruikers, d.w.z. op hun vrijheid om informatie die beschikbaar is te ontvangen. Nu is de expressievrijheid niet absoluut, en beperkingen zijn wel degelijk toegelaten, maar ze moeten wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. Ze moeten vooreerst in een heldere en publiek gemaakte rechtsregel vastgelegd zijn, zoals een bibliotheekreglement. Ze moeten een legitiem doel dienen. Zo mag een gebruiker gestraft worden omdat hij herhaaldelijk bibliotheekmateriaal beschadigt, omdat ook andere rechten (zoals het eigendomsrecht van de overheid) en rechten van anderen (zoals het recht van de andere bibliotheekgebruikers op informatie vervat in die beschadigde en daardoor onbeschikbare materialen) bescherming verdienen. De beperkingen moeten ook proportioneel zijn aan het doel dat men nastreeft. Is een levenslange uitsluiting van lidmaatschap van een openbare bibliotheek als sanctie echt nodig, of volstaat een korte schorsing? Is een absoluut verbod voor kinderen onder de twaalf jaar tot alle literatuur of audiovisuele materialen voor hogere leeftijdscategorieën echt nodig, of kan het bijvoorbeeld opgeheven worden mits instemming van de ouders, of afgezwakt worden tot een aanbeveling in de vorm van een kijk- en leeswijzer met verschillende leeftijdscategorieën?

Voor de meesten onder ons spreekt de vrije toegang tot gepubliceerde informatie voor zich, maar voor anderen is dit door omstandigheden veel problematischer. Neem de gedetineerden in een gevangenis: de essentie van hun straf is vrijheidsberoving, niet de ontneming van hun recht op toegang tot informatie. Zeker, dit recht is niet absoluut, maar het kan ook niet willekeurig, zonder geldige reden, juridisch kader of motivering en disproportioneel beperkt worden. Dit komt duidelijk tot uiting in de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. Die bepaalt uitdrukkelijk dat in de gevangenis aan de gedetineerde de mogelijkheid gegeven wordt een beroep te doen op bibliotheekvoorzieningen die de gedetineerden in de gelegenheid stellen, overeenkomstig de in het huishoudelijk reglement bepaalde regels, een keuze van lectuur te maken uit een voldoende groot aanbod. De gevangenisdirecteur kan een gedetineerde alleen de kennisneming van bepaalde publicaties of gedeelten van publicaties ontzeggen wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is, maar dat moet dan met een motivatie aan de gevangene schriftelijk meegedeeld worden.

Voor andere, veeleer kwetsbare groepen volstaat het niet dat de overheid zich onthoudt van alle inmenging in de free flow of information, maar mag er van haar concrete actie verwacht worden zodat de vrijheid van informatieverspreiding, maar evenzeer het recht op culturele ontplooiing, educatie, en zinvolle vrijetijdsbesteding, niet louter illusoir blijft.

Zo is België onder het Kinderrechtenverdrag van 1989 expliciet verplicht om de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aan te moedigen, om het bieden van passende en voor elk kind gelijke kansen voor culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding te stimuleren, om het gehandicapte kind bijstand te verlenen zodat het o.m. daadwerkelijk toegang krijgt tot onderwijs, voorzieningen, recreatiemogelijkheden enz. Het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH) van 2006 borduurt daarop verder, en vraagt van de staten passende maatregelen om personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang te garanderen tot de fysieke omgeving, informatie en communicatie (inclusief technologieën) en andere voorzieningen en diensten die openstaan voor, of verleend worden aan het publiek, in zowel stedelijke als landelijke gebieden. Het is duidelijk dat openbare bibliotheken hierin een rol kunnen spelen. Verder moet de overheid passende maatregelen nemen om aan personen met een handicap het genot te waarborgen van de vrijheid van meningsuiting in al haar aspecten, inclusief het recht op het vergaren en ontvangen van informatie, en van hun recht om deel te nemen aan het culturele leven. Hiertoe behoren ook passende maatregelen om toegang te hebben tot plaatsen voor culturele activiteiten, zoals — expliciet — bibliotheken.

Bibliotheekwetgeving en recht op informatie

Bibliotheekmensen en -gebruikers zijn zich in de regel weinig bewust van dit mensenrechtenperspectief op hun activiteiten. Erg is dat niet. Ze bevinden zich daarbij in goed gezelschap. Ook de wetgever zou verbaasd opkijken bij het lezen van een artikel dat de UVRM of eender welk mensenrechtenverdrag in verband brengt met de openbare bibliotheken. In de toelichtingen bij de opeenvolgende Belgisch-Vlaamse basiswetten over het openbaar bibliotheekwezen wordt geen enkele keer expliciet verwezen naar de UVRM of een ander mensenrechtenverdrag. Toch hanteerde de wetgever hier en daar argumenten die perfect in mensenrechtelijke taal omgezet kunnen worden.

Wanneer Jules Destrée op 6 april 1921 zijn wetsontwerp over de openbare bibliotheken voorstelt, begint hij met de openbare bibliotheken als “een onmisbare aanvulling der school” te bestempelen. De wet ontstaat dan ook in een specifieke context, met de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht, en het pas verplicht geworden lager onderwijs. Het wetgevingsinitiatief is volgens hem om drie redenen dringend noodzakelijk: geen nationale wederopbouw zonder intellectueel herstel; geen invoering van de achturenwerkdag zonder maatregelen om aan de werklieden een nuttig en gezond tijdsverbruik voor hun vrije uren te verschaffen; geen aanvaarding van de hoge kostprijs van boeken die noodzakelijk “den individuelen aankoop ervan verzeldzamen”, zonder alternatieve informatieverspreiding. De expertencommissie die de wet had voorbereid, stelde daarom voor dat elk van de toen 2.639 gemeenten in België naast een basisschool ook een openbare bibliotheek moest hebben, maar dit bleek financieel niet haalbaar. Niettemin verdient de wet-Destrée een pluim omwille van zijn verantwoording, vanuit het recht op onderwijs, op vrijetijdsbesteding, en vanuit socio-economische rechten, decennia voor de UVRM en de eerste grote mensenrechtenverdragen het licht zagen.

Een kleine zestig jaar later is de tijd rijp voor een volgende stap: de gemeenschappen hebben culturele autonomie gekregen, de tijd is maatschappelijk stilaan rijp voor een eerste ontzuilingsoperatie, politiek is er veel oog voor de democratisering van het onderwijs, en bestuurlijk hebben de fusies van 1977-1983 het aantal gemeenten teruggebracht tot 589 in België, 308 in Vlaanderen. De toegenomen bestuurskracht van de gemeenten overtuigt de decreetgever in 1978 om uiteindelijk elke gemeente te verplichten een bibliotheek op te richten die voor iedereen openstaat en waarvan de collecties in een geest van objectiviteit aangepast zijn aan al de behoeften aan ontwikkeling, opvoeding, informatie en ontspanning van de gehele door haar te bedienen bevolking. De bibliotheek als openbare dienst is geboren: er zijn maatschappelijke behoeften en de overheid probeert die te lenigen met een netwerk van openbare bibliotheken. Hoe positief ook, het klinkt toch vrijblijvender dan het waarborgen van een individueel recht op informatie, culturele ontplooiing, educatie dat door de overheid gewaarborgd wordt via o.m. de uitbouw van het openbaar bibliotheekwezen. Buiten de vaststelling dat de wet-Destrée op verschillende punten haar doel niet bereikte gaat in de toelichting alle aandacht naar het organiseren en rationaliseren van het openbaar bibliotheekwerk. Als er al een mensenrechtenissue aan bod komt, is het dat van de bescherming van levensbeschouwelijke minderheden, bijvoorbeeld in het bestuur van de openbare bibliotheken (Cultuurpact). Wel wordt er verwezen naar het UNESCO-Manifest van 1949 over de openbare bibliotheken, dat de lof zwaait over de openbare bibliotheken als het voornaamste middel om de voortbrengselen van de menselijke geest en verbeelding vrij ter beschikking van iedereen te stellen, en als een concrete uiting van het geloof van de democratie in de permanente vorming en in ieders geschiktheid, om alles wat de mens op het gebied van kennis en cultuur tot stand gebracht heeft naar waarde te schatten.

Vanaf het ogenblik dat volksbibliotheken baan moeten ruimen voor openbare bibliotheekdiensten verzeilt de wetgever helemaal in een discours dat gericht is op de zoektocht naar de meest efficiënte organisatie van die openbare dienst. Zijn er synergieën mogelijk met andere openbare diensten? Jazeker, zegt het decreet kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid van 13 juli 2001, openbare bibliotheken zijn slechts één van de vele instrumenten om een gemeentelijk cultuurbeleid uit te voeren, hun werking moet afgestemd worden op de andere actoren (erfgoed, culturele centra, enz) en samenwerking met de bibliotheken van andere gemeenten moet gestimuleerd worden. Kunnen de planlasten naar beneden? Zeker weten, zegt o.m. het decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid van 6 juli 2012. Moeten de gemeenten in hun bibliotheekbeleid niet bevrijd worden van de Vlaamse betutteling? Absoluut, zegt de decreetgever bij herhaling, en vooral op 3 juli 2015 wanneer hij de bibliotheekplicht schrapt en de afzonderlijke financiering van de bibliotheken doet opgaan in de globale financiering van de gemeenten.

In de toelichting bij dit decreet wordt wel voor het eerst expliciet ingegaan op een mensenrechtelijk aspect, maar louter defensief, als reactie op de bedenkingen van de Raad van State “bij de zelf opgeworpen vraag” of de afschaffing van de bibliotheekplicht verenigbaar is met het grondwettelijk gegarandeerde recht op culturele ontplooiing. Het klinkt als een verwijt, de repliek op de bedenkingen minimaliseert de draagwijdte van het grondrecht, onderstreept het vertrouwen in de lokale besturen, en negeert zo de eigen verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid om garant te staan voor de naleving van het recht op culturele ontplooiing. We berichtten hierover al eerder in META.

Is het recht van de gebruiker op informatie dan helemaal verdwenen tussen de plooien van het bestuurlijke taalgebruik? Niet helemaal. Zo plaatst de decreetgever op 13 juli 2001 het integraal lokaal cultuurbeleid in het teken van de informatiemaatschappij waarin iedereen “toegang moet hebben tot informatie en kennis”, en de openbare bibliotheek is een medium dat als geen ander deze brede toegankelijkheid kan waarborgen. Het is “een basisvoorziening waar elke burger terecht kan met zijn vragen over kennis, cultuur, informatie en ontspanning.” Hiermee — zo stelt de toelichting — richt het Vlaamse openbare bibliotheekwezen zich naar het UNESCO-statuut voor het openbaar bibliotheekwerk (1994): “Vrijheid, welvaart, ontplooiing van de samenleving en het individu zijn fundamentele menselijke waarden. Deze kunnen alleen worden gerealiseerd door goed geïnformeerde burgers, die in staat zijn hun democratische rechten uit te oefenen en een actieve rol te spelen in de samenleving. Constructief deelnemen aan het maatschappelijk leven en meewerken aan het vormgeven van de democratie zijn afhankelijk van voldoende opleiding en van vrije en onbeperkte toegang tot kennis, wetenschap, cultuur en informatie. De openbare bibliotheek, de plaatselijke toegangspoort tot kennis, schept een essentiële voorwaarde voor levenslang leren, onafhankelijke besluitvorming en de culturele ontwikkeling van individuen en maatschappelijke groeperingen.”

Een ogenblik fier de rol van bibliotheken — en van uzelf — in een democratie bezingen, mag dus wel. 70 jaar UVRM is een goede gelegenheid. Als er na het feestje enkele champagneflessen ongeopend overblijven, bewaar ze dan. Ze zullen spoedig aangesproken kunnen worden, want volgend jaar mogen de verantwoordelijken van de kinderafdeling in de bloemetjes gezet worden (30 jaar Kinderrechtenverdrag) en nog twee jaar later mag iedereen uit de bol gaan bij 100 jaar wet-Destrée.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be