Iris Kockelbergh, directeur Museum Plantin-Moretus

META Nummer 2016/9

Iris Kockelbergh, directeur Museum Plantin-Moretus

Geschreven door Julie Hendrickx
Gepubliceerd op 01.12.2016

Het Museum Plantin-Moretus staat sinds 2005, als enige museum ter wereld, op de UNESCO-lijst van Werelderfgoed. Naar aanleiding van die erkenning werd het museum grondig gerenoveerd. Op 30 september vond de feestelijke heropening plaats. Wij lieten ons rondleiden door directeur Iris Kockelbergh en kregen ondertussen het verhaal over renovatie en de dualiteit die een drukkersmuseum en een historisch huis met zich mee brengt.

IMPORTANT
© Marc Engels.

Wat houdt de vernieuwing van het museum in?

Heeft ze te maken met nieuwe eisen vanuit UNESCO? In 2001 werd ons archief erkend als Memory of the World. In 2005 volgde de erkenning, voor het hele complex met inhoud, als werelderfgoed. In de periode tussen 2001 en 2005 hebben we vanuit het museum de vraag gesteld om een depot te bouwen voor het archief. Dat archief is heel kostbaar: het loopt van 1550 tot 1876 en documenteert enerzijds de volledige organisatie van de drukkerij/uitgeverij en anderzijds de leefcultuur hier in huis voor die periode. Maar tot 2001 werd het archief niet goed behandeld. Het zat in een schuilkelder, je kon de boeken niet veilig uit de rekken halen zonder schade aan te richten. Na de grote erkenning in 2005 heeft de stad langzaamaan besloten om het dossier op te nemen. In 2008 kwam dan het officiële startschot om aan het dossier te beginnen, en acht jaar later zijn we klaar. Dat lijkt ons toch een sterke verwezenlijking.

Daarnaast zijn we in 2008 gestart met een onderzoek naar de permanente collectie. Die presentatie lag er al sinds 1951 en een aantal boeken hadden zware schade opgelopen door zo lang open te liggen. Zo gaat het helaas vaak: je toont je topstukken, en het is heel moeilijk om die weg te stoppen, want het publiek wil ze graag zien. Heel begrijpelijk, maar het komt de bewaring van die stukken niet ten goede. Een bijkomend probleem was dat uit onderzoek bleek dat het fijn stof in Antwerpen ook een bedreiging vormde voor onze collectie. Onze vitrines zijn samen met het huis geklasseerd, die konden we dus niet vervangen of aanpassen. Dus rees de vraag: hoe gaan we daar mee om? Het blijft een spanningsveld tussen een historisch huis, een kwetsbare collectie en uiteraard het publiek.

We besloten toen om de opstelling te herzien. We bekeken wat internationaal de norm is, en probeerden daar zo dicht mogelijk bij te geraken. We houden geen rekening met alle reglementen, maar we respecteren ze wel in grote lijnen. We moeten immers de spanning van een nieuwe opstelling kunnen blijven dragen. Onderzoek in grote instellingen als het British Museum en Guggenheim toonde aan dat je gedrukte werken bij 50 lux twee jaar kunt tonen. In onze nieuwe opstelling worden stukken om de twee jaar gewisseld. Archiefstukken en ingekleurde stukken worden om de drie maanden gewisseld, of we tonen reproducties.

We hadden dan ook meteen de kans om iets te doen voor het publiek, want een opstelling uit 1951 was volgens ons niet echt wat het publiek vandaag wenst. Ons gevoel was dat je als bezoeker al heel goed voorbereid moet zijn om, na een bezoek aan het museum, te weten wie Plantin was en wat hij gerealiseerd heeft. Het verhaal van Plantin kwam volgens ons niet aan, en net dat verhaal willen we vertellen. We moesten daarbij rekening houden met het feit dat het publiek niet altijd de kans heeft om boven te geraken. Er zijn zoveel trappen dat mensen die minder mobiel zijn helaas niet overal geraken. En ook voor mensen die weinig tijd hebben wilden we op de benedenverdieping een afgerond verhaal brengen.

Tenslotte komen er ook veel scholen op bezoek, wat zorgde voor een enorme druk op de balie en de gewone bezoekers. De stad heeft toen, op onze vraag, voorgesteld om heel de onthaalzone aan te passen. We hebben dus een nieuw gebouw voor een nieuwe leeszaal, een nieuw depot in het kader van UNESCO, betere ontsluiting voor wetenschappelijk onderzoek, betere dienstverlening, betere bewaring van de collectie en nieuwe onthaalfaciliteiten. Maar eigenlijk is er aan het huis zoals het was niets veranderd.

De erkenning als UNESCO-werelderfgoed was dus ook een middel om de stad te overtuigen om te investeren?

Ja, zeer zeker. Een Unesco-label heeft vooral een symbolische betekenis. Het is niet zo dat ons budget daardoor vergroot wordt en dat we nu alles perfect kunnen doen zoals we het willen. Nee, wij blijven op dezelfde manier voortploeteren als alle andere erfgoedinstellingen in Vlaanderen. Maar het heeft wel geholpen om een dossier dat extreem belangrijk is iets sneller en hoger op de politieke agenda te krijgen.

UNESCO-labels zijn ook enorm hot in Azië. We hebben dus heel veel Aziatische bezoekers en ook heel veel Aziatische contacten, onder andere met China en Korea, net omwille van dat label. Het gebeurt ook heel vaak dat er internationaal dingen in beweging gezet worden, en dat daarbij de reflex gemaakt wordt dat het Museum Plantin-Moretus niet mag ontbreken. Het UNESCO-label heeft ons dus wel geholpen om het huis veel sneller te positioneren op wereldvlak, ook in wetenschappelijke samenwerkingsverbanden.

Was het een lang traject om het label te behalen?

Dat gebeurde in stappen. Het huis was in België al beschermd als monument sinds 1996. Dat was een absolute voorwaarde voor een UNESCO-erkenning. Het heeft dan nog 10 jaar geduurd tot die erkenning. Je moet daarbij eerst je kandidatuur indienen in België. België kan je dan op de shortlist zetten, maar een land kan maar een beperkt aantal kandidaturen per jaar op de shortlist zetten. Daar moeten dus al een aantal keuzes gemaakt worden.

België is redelijk laat gestart met het voordragen van kandidaten, er was toen nog niet veel interesse om goederen naar voor te schuiven. Het museum Plantin-Moretus heeft dus geluk gehad om al snel voorgedragen te worden. Tien jaar is dus nog een relatief kort en beheersbaar project. Het is duidelijk dat de erkenning als Memory of the World ook een tussenstap was om het dossier sneller in beweging te krijgen op het grote platform van UNESCO.

Een museum met boeken, dat ook erg met archiefstukken werkt, breng je dat makkelijk aan de man?

Nee. Ik denk dat heel veel archieven en bibliotheken op hetzelfde probleem botsen. Het is heel moeilijk om een iconisch beeld te vinden. Om de vergelijking te maken: de Mona Lisa is een wereldicoon: het Louvre moet enkel dat in zijn uitstalraam zetten en de mensen komen massaal. Laten we eerlijk zijn: met een schilderij kun je veel makkelijker laagdrempelige communicatiecampagnes voeren. Met papieren erfgoed, waarbij kleur ook al een moeilijk gegeven wordt, is het veel moeilijker om een iconisch beeld naar voor te schuiven. De drempel voor papieren erfgoed is ook veel hoger: van zodra je naar een stuk in de vitrine moet kijken is de inspanning die je als publiek moet leveren veel hoger.

Een bijkomend probleem voor ons is dat wij niet enkel een huis van boeken en archieven zijn, maar ook een drukkersmuseum met een grote technische collectie en daarnaast ook nog een historisch huis. Met dat historisch huis kun je heel laagdrempelig gaan, maar daar ligt niet onze hoofdfocus. Onze hoofdfocus is en blijft de uitgeverij. We zijn meer een uitgeverij dan een boekenmuseum. We hebben dus gekozen om heel onze communicatie te stoelen op die drukkerij/uitgeverij. Voor het museale aspect blijft de vraag hoe je boeken en papier kunt verlevendigen. We hebben wel het voordeel dat bezoekers eerst door de historische ruimtes moeten voordat ze naar de boekenopstelling gaan.

Je trekt ze als het ware echt binnen?

Ja, maar het blijft wel zo dat we ervoor kozen om vooral de drukkerij/uitgeverij in de communicatie uit te spelen, en dus niet het historisch huis.

Het blijft een spanningsveld tussen een historisch huis, een kwetsbare collectie en uiteraard het publiek

Tegelijk legen jullie ook nog altijd heel hard de nadruk op dat archief. De leeszaal werd ook vernieuwd, ze blijft dus een prominente functie hebben binnen het museum?

Ja, wij zijn een museum, een prentenkabinet, een erfgoedbibliotheek en een archief. Dat maakt het voor onszelf niet makkelijk om ons te positioneren binnen de rest van het Vlaamse veld. Naast onze publiekswerking, waarmee we heel laagdrempelig gaan, hebben we ook het wetenschappelijke gedeelte waaraan we achter de schermen heel hard werken.

Onze vaste opstelling moet voor ons een bepaalde kwaliteitsnorm halen, maar we moeten ook een bepaalde ontsluitingsnorm halen. De voorbije decennia zijn onze grootste inspanningen altijd naar de collectie gegaan. Als we de laatste vijf jaar ergens een verschil hebben gemaakt, dan is het wel in de ontsluiting van de collectie en het zichtbaar maken van de collectie voor wetenschappers overal ter wereld. En een versnelde digitalisering van bepaalde delen van de collectie. Onze prentenkabinetcollectie stond lang niet online omdat ze niet in orde was. We hebben ze dan toch online gezet met de mededeling dat ze vol fouten stond, maar dat we correcties die worden aangeleverd graag meteen corrigeren. We werken daarvoor met vrijwilligers die minstens een dag per week komen om alles te inventariseren.

We hebben dus heel zwaar geïnvesteerd in inventarissen en behoud, dat is naar buiten toe minder te zien, maar het is wel een grote hulp in het wetenschappelijke ontsluitingstraject. Als je collega naar een congres gaat en merkt dat er in verschillende lezingen naar jouw organisatie wordt verwezen, dan merk je dat die investering rendeert. Dus heel het wetenschappelijke luik, het onderzoek, de zorg voor de collectie zit achter de schermen, niet in onze communicatie. Maar het is wel onze core business. 75% is collectie, inventarisatie, ontsluiting en behoud, 25% kruipt in presentatie en werking met en voor publiek. In klassieke musea is dat vaak het tegenovergestelde.

Is het lastig om die verschillende profielen in je publiek te bedienen? Hoe gaan jullie daarmee om?

Voor een museum van deze schaalgrootte hebben wij een redelijk grote staf. Dat is te verantwoorden omdat we die verschillende poten hebben, bibliotheek, archief, historsch huis, prentenkabinet. Daarnaast hebben we ook vijftien vrijwilligers die structureel één of twee dagen per week alleen op de collectie komen werken.

Wat echt een luxe is voor onze schaalgrootte, is dat wij twee mensen hebben die enkel met publieksontsluiting bezig zijn. En dan kiezen wij als museum niet voor de gemakkelijkste trajecten. We gaan heel erg voor maatschappelijk kwetsbare groepen. Zij leveren niet de grootste return als het op cijfers aankomt, maar wel als het op sociaal-maatschappelijke duurzaamheid aankomt. We hebben projecten voor NT2, nieuwkomers, mensen met een beperking, kansarmen. Daar kruipt veel energie in, maar doordat we twee publiekswerkers hebben, hebben we ook twee verschillende profielen. Iemand richt zich op de activiteiten in huis, en iemand richt zich op de maatschappelijk kwetsbare groepen. Zo kunnen we een duidelijk fundament opbouwen dat die specialisatie garandeert. Alle resultaten die je behaalt met maatschappelijk kwetsbare groepen kun je nadien ook vertalen naar je publiek waarvoor je de drempel wilt verlagen. Je bouwt meer en sneller expertise op dan wanneer je alleen maar voor het gemakkelijk bereikbaar publiek werkt. Omwille van die diversificatie in de staf kunnen we die verschillende profielen dus wel aan. Het enige waarvoor we fysiek en mentaal nog ruimte ontbreken is groots opgezette samenwerkingsverbanden.

Bedoel je dan vooral internationaal?

Ja. Als we een vraag krijgen gaan we daar zeker op inspelen, omdat we vrij snel zien wat de return is. Maar om zelf actief projecten op te zetten ontbreekt het ons aan tijd en ruimte.

Waarom kozen jullie doelbewust om in te zetten op maatschappelijk kwetsbare groepen?

Je haalt uit je personeel de kansen die erin zitten, en dat bepaalt voor een stuk ook je beleid. Zelf heb ik de dienst publieksbeleid en communicatie voor de musea van stad Antwerpen uit de grond gestampt en vorm gegeven in de periode dat het museumdecreet werd opgestart. We hebben toen heel erg op sociale inclusie gewerkt en weten dus wat de sterktes daarvan zijn. Anderzijds hebben we sterke publiekswerkers met een enorme finesse voor sociale inclusie.

Ten tijde van mijn werk bij de dienst publieksbeleid hebben we onderzocht in hoeverre onze musea scoren op het openstaan voor mensen van een diverse culturele achtergrond. Kunstmusea botsen op grenzen, maar bij een museum als dit heb je die grenzen niet. Wij tonen geen naakt, wij zijn heel weinig expliciet katholiek. Bij ons vind je vooral leefcultuur, taal en meertaligheid. Dat betekent dat je in tegenstelling tot veel andere musea kunt vertrekken met een collectie die minder belast is door onze westerse cultuur. En dat maakt het veel makkelijker om met nieuwkomers samen te werken. Voor mensen met een beperking zijn we vertrokken met mensen met een auditieve beperking, en mensen die niet taalvaardig zijn door hun beperking. Luisterogen, het traject dat we daarvoor ontwikkelden, konden we perfect transponeren naar andere groepen. Het is dus een combinatie van die twee factoren: het potentieel dat we hebben en de gevoeligheid van de mensen die je hebt om zo’n traject op te zetten.

Wij zijn er van overtuigd dat we een enorm duurzaam museum zijn, op drie vlakken. We zijn ecologisch, wat niet altijd gemakkelijk is in een historisch huis. Maar het weinige dat we hier kunnen doen, doen we ook, bijvoorbeeld collega’s attenderen op licht en verwarming. Elke ecologische inspanning heeft daarnaast ook economische gevolgen. En ten derde zien we duurzaamheid ook als maatschappelijke duurzaamheid. Als we hier mensen over de vloer krijgen die zichzelf hier voelen groeien, dan draag je dat mee naar de toekomst en doe je aan maatschappelijke duurzaamheid. We vinden die duurzaamheid heel belangrijk, want dat is onze maatschappelijke opdracht als museum. Als we een tentoonstelling organiseren, proberen we ook expliciet te bekijken welke maatschappelijke duurzaamheid we daarmee kunnen bereiken. Alleen is dat naar buiten toe niet altijd zo sexy.

Nochtans willen instellingen vaak wel inzetten op maatschappelijk kwetsbare groepen, maar hoort het niet tot de kern van hun publiekswerking.

Voor ons is het echt de kern van onze publiekswerking, en wij leren daaruit ook veel voor ons ander publiek. We hebben bijvoorbeeld enkele scholen ondersteund met een cultureel project waarvoor ze subsidies konden krijgen van de stad. We brachten scholen samen met instellingen voor kinderen met een beperking. Ze komen zes keer per jaar samen, zowel in de school als in het museum. Het project eindigt met een Moretusfeest, een echte dis. Het mooiste resultaat van die samenwerking is dat de ouders op de laatste dag ook mee naar het feest komen. Wij krijgen dan als museum mensen over de vloer die hier anders niet zouden komen. En de ouders van de studenten zien dan dat de ouders van kinderen met een beperking mensen zijn zoals zij. Bij de evaluatie van het project kwam naar boven dat veel leerlingen anders hebben leren omgaan met mensen met een handicap. Het gaat uiteraard maar over beperkte cijfers, maar wij zijn wel blij dat we een verschil hebben gemaakt.

Ondertussen zijn we al aan de vijfde editie toe van het project. We noemden het Cultuurvrienden, en de Cultuurvrienden hebben nu ook zelf de stap gezet naar het MAS.

Wij blijven op dezelfde manier voortploeteren als alle andere erfgoedinstellingen in Vlaanderen

Er werd ook veel multimedia verwerkt in het vernieuwde museum. Werd dat ook gedaan om maatschappelijk kwetsbare groepen te bereiken?

Nee, dat staat daar los van. We hebben vooraf duidelijk aangegeven dat we geen multimediaal museum wilden worden. Uiteraard heb je multimedia nodig, daar kun je als modern museum niet meer onderuit. Maar wij wilden de integriteit en authenticiteit van het museum niet aantasten.

Op welke manier wordt de multimedia dan wel ingezet?

Vooral om een hedendaagse check te doen en om sfeer te scheppen. Plantin publiceerde alles. Zijn uitgeversfondsen gaan dus ook heel breed. Daaruit hebben we een aantal thema’s gekozen waarvan we de maatschappelijke relevantie vandaag kunnen nagaan. Onder andere taal, de evolutie van de wetenschap, religie en meditatie en mens en maatschappij. Met interviews met verschillende mensen bekijken we dan hoe die thema’s vandaag in de maatschappij staan. We gebruiken ook multimedia om op een korte manier een aantal processen uit te leggen. Bijvoorbeeld het belang van de boekdrukkunst, waarbij we beginnen bij Steve Jobs en teruggaan naar Gutenberg.

In de historische ruimtes gebruiken we multimedia om sfeer te scheppen, en om het verhaal van Plantin in vijf thema’s te vertellen. Rond die thema’s maakten we films die niet bedoeld zijn om veel informatie te brengen, maar vooral om sfeer te scheppen. En we gebruiken ook soundscapes. Heel kaal, heel genuanceerd, heel plaatselijk en toevallig. Je moet er echt langslopen om het te ondergaan. Aan de ingang zijn we ook gegaan voor grote multimediaschermen om mensen uit te nodigen. We merkten dat mensen vaak aan de deur staan te twijfelen, en dan toch omkeren. Met die scherm hopen we mensen uit te nodigen om toch de stap te zetten om binnen te komen. Het is allemaal wat rustiger en minder storend dan wat er in sommige historische musea aan multimediaal geweld wordt losgelaten.

Wat werd er aan de opstelling veranderd?

We hebben lucht in de nieuwe opstelling gebracht. De beschermde vitrines hebben we tot een derde teruggebracht, het aantal boeken hebben we tot de helft teruggebracht. We leggen meer de focus op Plantin en wat hij heeft gerealiseerd, dan op boeken en boekgeschiedenis. Eén zaal hebben we opgeofferd, omdat het daar moeilijk was om de temperatuur onder controle te houden. Die zaal werd een doorgangsruimte, en daar hebben we ‘Collectie in de kijker’ ondergebracht. Er staan twee computerzuilen waarop je honderd collectiestukken kunt bekijken, gaande van handschriften en gedrukte boeken over prenten, houtblokken en koperplaten. Bezoekers kunnen daardoor browsen en de stukken een aantal sterren geven. ‘s Nachts wordt telkens de berekening gemaakt, en de stukken die de hoogste score behaalden komen op de bovenste boekenplank terecht. Dat zijn dan de topwerken van het publiek. Je krijgt dus elke dag een nieuwe selectie te zien.

Een aantal echte topstukken hebben we in depot ondergebracht, de Wenceslausbijvel of de Kaart van Antwerpen. Onze gidsen zijn daar niet altijd even blij mee, want de belangrijke stukken waaraan zij hun rondleiding ophingen zijn niet meer te zien. We zullen ze nog wel tonen, maar niet meer constant. Wat wel belangrijk is voor ons soort van musea: bij ‘Collectie in de kijker’ hangt de boodschap ‘licht, publieke vijand nummer één in dit huis’, met daarbij de uitleg waarom dat zo is. Ik merk dat veel mensen die tekst ook lezen. Dat helpt wel voor het publiek om op een andere manier naar onze collectie en opstelling te kijken. We maakten ook een ontdekkingsruimte. Een ruimte waar je dingen kan aanraken en voelen, verkleden, een familiemoordspel lenen, een electrospel kunt spelen enzovoort.

Wat zijn jullie ambities voor de toekomst?

Onze grootste ambitie is elke twee jaar de opstelling helemaal veranderen zonder dat het verhaal verandert. Dat kunnen we waarmaken, de selecties voor de volgende drie wissels zijn al gemaakt. We blijven ook heel hard werken aan wetenschappelijk onderzoek en digitalisering. En we hebben nog veel zorgen waar we echt aan moeten werken. Zo blijkt dat onze loodcollectie door het fijn stof in Antwerpen echt vergaat. Diemoet naar een koel depot. Onze stempel- en matrijzencollectie moet op een andere manier opgeborgen worden, onze houtblokken,... Allemaal dringende dossiers die we moeten aanpakken. Voor de schermen hebben we ook nog ambities. In 2017 gaan we heel hard werken aan de permanente collectie en een aantal trajecten op lopende ontsluitingsmiddelen die we nog in gang moeten zetten. En in 2018 stappen we mee in ‘Barok in Antwerpen’.

Waar ik zelf mee de focus op zou willen zien is het belang van de uitgever en het boekenvak in de 16e eeuw. Daar mag in het boekenvak nog meer onderzoek naar gedaan worden. Het gaat meestal over de verspreiding van de inhoud en over de techniek, maar nog te weinig over het ‘vormgeven van kennis’, zoals wij dat noemen. We willen onze collectie ook zo veel mogelijk digitaliseren in verschillende stappen. We zijn er van overtuigd dat erfgoedcollecties een bron van inspiratie moeten zijn, ook voor andere mensen. Onze collectie houtblokken is bijvoorbeeld fabuleus, maar het is de enige collectie waar nog geen inventaris op bestaat. We zijn daar nu aan bezig, en we willen die collectie zo ontsluiten dat ook het publiek er iets aan heeft. We zijn daarvoor nu een groot samenwerkingsproject op poten aan het zetten met het MIAT, het Speelkaartenmuseum. We willen ook de taalgrens oversteken, en tegen 2019 een testcase opzetten. Achter de schermen gebeurt dat nu al: studenten worden uitgenodigd om in onze collectie te snuisteren om ze zo te leren kennen.

Verder zijn we heel actief bezig met het onderzoeken van hoe je omgaat met een historisch huis. Volgens mij ontbreekt er wel wat in het erfgoeddecreet: de focus ligt soms erg op grote tentoonstellingen, heb je daar geen ruimte voor dan sta je zwak, is ons gevoel. Wij kunnen geen 100.000 mensen bijeen brengen voor een tentoonstelling over boeken. Maar er zijn genoeg kleine en middelgrote musea waar het wel interessant is om collecties te ontsluiten in tentoonstellingen, zonder dat daar monsterbudgetten tegenaan worden gegooid. Wij moeten daar anders mee leren omgaan: tentoonstellingen organiseren vanuit onze eigen collectie. En het aanbod in de museumwinkel koppelen aan onze tentoonstellingen. Want wij krijgen misschien niet grote publieksaantalllen over de vloer, maar wel specialisten, die in de shop ook die dingen zoeken die wij kunnen bieden. Onze shop is een van de aantrekkelijkste in Vlaanderen. We hebben daarvoor net een prijs gekregen van de sector, dus ik moet daar niet bescheiden over zijn. Wij gaan niet focussen op grote tentoonstellingen. Wel op hoe we met alle gebreken die we hebben met dit museum, en met het historisch huis, toch een verschil kunnen maken. Daar zijn we nu al heel hard mee bezig, en dat willen we op termijn nog verder uitbouwen.

Je bouwt met maatschappelijk kwetsbare groepen meer en sneller expertise op dan wanneer je alleen voor het gemakkelijk bereikbaar publiek werkt

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid

VVBAD maakt gebruik van cookies om uw gebruikservaring te optimaliseren. Door deze te accepteren of door gebruik te blijven maken van deze website, gaat u akkoord met het plaatsen van deze cookies. Wil u meer weten over cookies, of uw cookie-instellingen voor deze website aanpassen? Bekijk dan hier de voorwaarden.

© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be