What's in a name? Een onderzoek naar de context van de Antwerpse Insolvente boedelskamer.

META Nummer 2012/4

What's in a name? Een onderzoek naar de context van de Antwerpse Insolvente boedelskamer.

Geschreven door Elien Doesselaere
Gepubliceerd op 01.05.2012
De Insolvente Boedelskamer is een archief dat bewaard wordt in het Antwerpse FelixArchief. Het staat in de Vlaamse Topstukkenlijst en is ook opgenomen door de Unesco in het Register van het Geheugen van de Wereld. De stelling dat de Insolvente Boedelskamer een gerechtelijke instelling in Antwerpen was tijdens het ancien régime was en is nog steeds wijdverspreid. We ontkrachten deze these en poneren dat de Insolvente Boedelskamer niets anders is dan een kunstmatig samengestelde collectie die in de 20e eeuw werd opgebouwd met Jan Denucé als bezieler.

Het idee dat het fonds van de Insolvente Boedelskamer in het Antwerpse FelixArchief archieven bevat van gefailleerde of insolvente handelaars en bedrijven uit het vroegmoderne Antwerpen houdt al decennialang stand. In 1518 vaardigde de Antwerpse stadsmagistraat een ordonnantie uit waarin onder andere gestipuleerd stond dat alle papieren en bezittingen van gefailleerden voortaan in beslag genomen en beheerd moesten worden door de amman — de opperrechter die in juridische kwesties optrad in naam van de hertog van Brabant — teneinde de belangen van de schuldeisers te beschermen. Het jaar 1518 wordt dan ook klassiek aangemerkt als het jaar waarin de Insolvente Boedelskamer het levenslicht zag. Werd die eerst als een rechterlijke instelling beschouwd — deze stelling wordt nog steeds  internationaal aangenomen — dan kwam men hier later op terug. De Insolvente Boedelskamer werd dan beschouwd als een kamer in het stadhuis, waar in het ancien régime de insolvente boedels bewaard werden. We denken dat beide voorstellingen incorrect zijn en dat de Insolvente Boedelskamer niets ander is dan een 20e-eeuwse constructie.

Dit artikel is een neerslag van het onderzoek in het kader van een masteropleiding archivistiek naar de context van de Insolvente Boedelskamer. Deze zoektocht  begint in de eigentijdse archieftoegangen. De inventarissen uit de 19e en 20e eeuw van de Insolvente Boedelskamer zelf worden eveneens onder de loep genomen. De term ‘Insolvente Boedelskamer’ wordt ontleed aan de hand van zowel primaire als secundaire bronnen. Als besluit formuleren we onder andere enkele aanbevelingen voor het FelixArchief.

De ontsluiting van de archieven

Dat Antwerpen tijdens het ancien régime veel belang hechtte aan het stedelijk archief bewijzen de ‘historische inventarissen’, opgesteld door de stadssecretarissen, met name H. De Moy, J. Uwens, A. en Ph. Van Valckenisse. Wordt de Insolvente Boedelskamer vernoemd in deze inventarissen Zo ja, hoe wordt dit archief beschreven? Sinds wanneer is de term Insolvente Boedelskamer in zwang? Zo nee, welke conclusies vallen hieruit te trekken?

Van de Antwerpse stadssecretarissen heeft vooral Hendrik De Moy (1534 - 1610) een plaats veroverd in de historiografie van de 19e en vroege 20e eeuw. In zijn ‘algemene inventarissen’ geeft De Moy geen beschrijving van alle stukken die in het archief te vinden zijn: hij wil immers vooral de toenmalig privilegies van de stad  opsommen en kort samenvatten. Zijn opvolger Uwens gaat op dezelfde manier te werk. Bijgevolg is de benaming ‘algemene inventarissen’ nogal misleidend, gezien de inventarissen geen toegang bieden op het volledige archief. De inventarissen van de secretarissen A. en Ph. Valckenisse bieden evenmin een antwoord. Die inventarissen kunnen het best omschreven worden als plaatsingslijsten, waarin de twee secretarissen per kast een overzicht geven van de bescheiden die erin bewaard worden.

In geen enkele inventaris uit het ancien régime vonden we een beschrijving die ons leidt naar de archieven van de Insolvente Boedelskamer. Is het geoorloofd alleen op basis daarvan de conclusie te trekken dat die überhaupt niet bestond in het ancien régime, de tijdsperiode waarin eerdere vorsers haar ontstaan altijd gesitueerd hebben? Durven we nu al het idee van een tastbare kamer waarin de archieven van de insolvente boedels opgeborgen waren, loslaten en afdoen als een uitvinding? We menen van wel; de these dat de Insolvente Boedelskamer niet bestond in het ancien régime wordt hier verder onderbouwd.

In de 19e eeuw verschijnt het eerste lichtpuntje in het onderzoek naar de context van de Insolvente Boedelskamer. In zijn onuitgegeven ‘Inventaire sommaire’ brengt Frederik Verachter, stadsarchivaris van Antwerpen van 1833 tot 1863, een overzicht van de Antwerpse stadsarchieven aan de hand van de plaats in het stadhuis waar z e opgeslagen liggen, zoals A. en Ph. Valckenisse voor hem reeds hadden gedaan. Verachter rangschikt de archieven onder de “première salle”, de “deuxième salle” en de “troisième salle”. Het opvallende verschil tussen de inventaris van Verachter en die van de stadssecretarissen is dat de eerstgenoemde veel uitgebreider is en dat de archieven samengebracht zijn tot enkele deelbestanden en reeksen. Verachter situeert in de derde zaal een “Consignatiekamer” van “oude consignatien”. Een definitie van consignatie luidt: “Gerechtelijke bewaargeving van gelden of effecten, bijv. indien de schuldeiser weigert de betaling aan te nemen”. Verachter geeft als beschrijving van de consignatiekamer 51 namen van mannen en weduwen, waarvan geconsigneerde “pièces diverses” bewaard zijn. De inhoud van deze stukken wordt niet gespecificeerd. De overeenkomst tussen de namen in de consignatiekamer en die in de actuele inventaris van de Insolvente Boedelskamer is frappant. Is deze consignatiekamer de voorloper van de Insolvente Boedelskamer.

 Het stadsarchief onder Denucé en Prims

We schrijven 1927. Jan Denucé en Floris Prims bekleden al twee jaar het ambt van respectievelijk archivaris en archivaris buiten kader. Het is pas onder het archivarisschap van Denucé en Prims dat de term ‘Insolvente Boedelskamer ’ opduikt. De groeiende aandacht voor economische geschiedenis is hieraan niet vreemd. In het begin van de 20e eeuw maakte de Annales-school furore, die met historici als Lucien Febvre en Marc Bloch veel aandacht had voor sociale en economische thema’s. Mogelijk geïnspireerd door deze toonaangevende school richtte Denucé zijn aandacht op de economische archieven in het stadsarchief.

Verspreid over vijf jaar (1927-1932) publiceerde Denucé in het Antwerpsch Archievenblad inventarissen van de verschillende boedels. In zijn eerste publicatie over de Insolvente Boedelskamer in 1927 geeft hij — zij het zeer summier — tekst en uitleg over het ontstaan ervan. Hij haalt de ordonnantie van 1518 aan, waaraan hij het ontstaan van de Insolvente Boedelskamer linkt. Toch haast hij zich om te zeggen dat “in de Antwerpsche Insolvente Boedelskamer tal van handelsarchieven zijn neergelegd, afkomstig van de eerbaarste Antwerpsche families”. Enkele jaren later beperkt hij zich tot de enigmatische woorden: “L’histoire juridique de cet organisme est encore à faire.” Wanneer hij schrijft “Het inrichten van historischeconomische archieven wordt steeds in meer en meer landen in uitzicht gesteld en verwezenlijkt”, lijkt hij aan te geven dat de Insolvente Boedelskamer eveneens een samengesteld historisch economisch archief is. Denucé is bijgevolg niet eenduidig in zijn artikels.

Denucé inventariseerde 126 afzonderlijke boedels; de inventarissen werden gepubliceerd in het Antwerpsch Archievenblad. In zijn eerste publicatie over de Insolvente
Boedelskamer (1927) maakt Denucé maar zeer kort gewag van de twee voorgaande bewerkingen, respectievelijk door Velle en Goris. Een geschiedenis van het archief ontbreekt eveneens volkomen. Denucé acht het niet zijn taak om daar op in te gaan: “Het is natuurlijk onze bedoeling niet de evolutie na te gaan van de Antwerpsche Insolvente boedelskamer”. Elke inventaris wordt voorafgegaan door een korte schets van de levensloop van de handelaar of familie in kwestie.  Desalniettemin is hij bijzonder karig met informatie over zijn manier van inventariseren. Het is echter opvallend dat het merendeel van de handelaars niet failliet is gegaan of dat er op zijn minst onzekerheid bestaat over hoe de handelshuizen aan hun einde zijn gekomen. Jos Van Den nieuwenhuizen wijst hier al eerder op in de inleiding van zijn inventaris van de Insolvente Boedelskamer: “[...] een aantal handelsfondsen aanwezig, waarvan er mogelijk zijn bewaard gebleven door de activiteiten van de amman, maar waarvan de meeste zeker niet voortkomen van faillissementen”. Hij noemt de benaming ‘Insolvente Boedelskamer’ dan ook terecht “misleidend”.

Tussen de inventaris van Verachter uit 1860, die gewag maakt van een consignatiekamer, en de inventarissen van Denucé zit een periode van meer dan 60 jaar. We hebben gepoogd dit hiaat te dichten door de inventaris van H. Dierkx te consulteren, de enige algemene inventaris die verschenen is na Verachter (1860) en voor 1927. Dierkx maakt echter geen gewag van een consignatie- of Insolvente Boedelskamer.

What’s in a name?

Uit wat voorafgaat blijkt dat er geen instelling dan wel kamer met de naam ‘Insolvente boedelskamer’ bestond tijdens he ancien régime. Een ‘Insolvente Boedelskamer’ komt noch in de inventarissen uit het ancien régime, noch in de later opgestelde inventarissen aan bod. Pas in het jaar 1926 duikt de naam van het archief uit het niets op, in een artikel van Jan Denucé over Thomas de Sampayo. Daarom onderbouwen we hier de stelling dat de Insolvente Boedelskamer niets anders is dan een kunstmatig door Denucé gecreëerde constructie, met de geconsigneerde stukken die Verachter reeds beschreef in 1860 als mogelijke basis. Het kan, zoals Prims schreef, dat de insolvente boedels, afkomstig uit de griffie van de ammanskamer, eveneens als basis dienden. Onze stelling is gebaseerd op verschillende soorten bronnen, zowel primaire als secundaire.

Laten we eerst de wetgeving onder de loep nemen. In 1518 vaardigde het stadsbestuur een ordonnantie met betrekking tot gefailleerden uit, teneinde de belangen van schuldeisers te beschermen. Jan Denucé en na hem vele anderen verbonden hieraan de bewaring van archieven van failliete handelaars door de amman, wat op zijn beurt weer gelinkt werd met het ontstaan van de Insolvente Boedelskamer. In de ordonnantie van 1518 lezen we niets over de oprichting van een orgaan dat zich bekommert om de archieven van de insolvente handelaars. Meer nog, in geen enkel overzichtswerk betreffende de stad Antwerpen in de vroegmoderne tijd is iets over de Insolvente Boedelskamer als rechterlijke instelling te vinden.

In twee 19e-eeuwse inventarissen van stadsarchivaris Verachter duikt de consignatiekamer op, die met een beetje goede wil kan worden beschouwd als voorloper van de Insolvente Boedelskamer. Als beschrijving van de consignatiekamer geeft Verachter 51 namen, waarvan er 33 overlappen met deze die we thans nog in het fonds terugvinden. We keken de in het stadsarchief bewaarde consignatieboeken na om er de overeenkomstige namen in op te zoeken. We kwam echter van een kale reis terug. Uitgezonderd twee gevallen vonden we geen enkele naam terug in de consignatieboeken. Hoewel we geen verdere link konden vinden tussen de consignatiekamer en de Insolvente Boedelskamer zijn we zo goed als zeker dat de 33 van de 51 namen die Verachter oplijst dezelfde zijn als degenen die we vandaag de dag terug vinden in de inventaris van de Insolvente Boedelskamer. In het oog springende namen als d’Affaytadi, Andrea en de Sampayo komen in beide
kamers voor in dezelfde periode. Voor het gegeven dat ze niet voorkomen in de consignatieboeken hebben we geen verklaring.

We houden het op de hypothese dat Verachter de stukken verkeerd heeft herkend. Wanneer verandert de ‘consignatiekamer ’ dan in de ‘Insolvente Boedelskamer’? De inventaris van Dierkx uit 1910 bood geen antwoord. Zeker is dat tot het einde van de 19e eeuw de insolvente boedels “onaangeroerd en ongeklasseerd liggen”,  zoals blijkt uit het Verslag over het bestuur en den zakentoestand der stad Antwerpen van het dienstjaar 1899. Dezelfde verslagen boden op meer vragen een  antwoord, onder andere op de vraag wanneer de term ‘Insolvente Boedelskamer’ in zwang komt. Het Verslag over het dienstjaar 1926 informeert: “Er werd regelmatig voortgegaan met het schiften der talrijke niet geklasseerde bundels en stukken en het methodisch inventorieeren van de fondsen van het oud-Archief. Zoo werd een begin gemaakt tot het vormen van een economisch Archief, waarvoor de insolvente boedels eene kern vormen.” In het jaar 1926 nam het stadsarchief van Antwerpen blijkbaar het initiatief om een economisch archief samen te stellen, met de insolvente boedels als middelpunt. Denucé wees er al op dat op dat ogenblik de internationale aandacht toenam voor economische geschiedenis en voor de bronnen die deze geschiedschrijving mogelijk maken. ook in Antwerpen kunnen archieven van economische aard op enige belangstelling rekenen, in die mate zelfs dat alle bescheiden die met de handel te maken hebben, bijeengebracht worden in een collectie.

In het Verslag over het dienstjaar 1928 noteert men dat de inventarisering van de verschillende archieffondsen, “vooral dit der Insolvente Boedelskamer”, wordt verder gezet: “Alle stukken den handel betreffend worden bijeengebracht”. Het springt direct in het oog dat er in de beginjaren van de 20e eeuw louter sprake is van “insolvente boedels”. Pas in 1928 heeft men het over het “fonds de Insolvente Boedelskamer”.

Zeer interessant is het volgende gegeven in het versla over het dienstjaar 1932: “Het inventariseeren van de Insolvente Boedelskamer is dit jaar geëindigd geworden.
De zaal is met portretten en wapens van koopliedenfamiliën eenigszins versierd: Het Antwerps economisch archief bezit thans een kern van uitzonderlijk belang voor de studie van den vroegeren handel hier ter stede.” In het Verslag over het dienstjaar 1932 vinden we de bevestiging voor onze these dat het fonds (eigenlijk de collectie) van de Insolvente Boedelskamer zijn oorsprong vindt in de 20e eeuw. We beschouwen Denucé als bezieler ervan, aangezien het samenstellen van het economisch archief een aanvang neemt wanneer Denucé stadsarchivaris is en aangezien hij vele inventarissen van de Insolvente Boedelskamer publiceerde.

De benaming vindt volgens ons zijn oorsprong bij de vele ‘kamers’ die ten tijde van het ancien régime in het Antwerpse stadhuis echt bestonden, zoals de weesmeesterkamer, de privilegiekamer en de peysmeesterkamer. Het werk van Goswin Moll over de ‘Desolate boedelskamer’ in Amsterdam (1879) heeft ongetwijfeld gefungeerd als een andere, belangrijke inspiratiebron. In tegenstelling tot de ‘Insolvente Boedelskamer’ was de ‘Desolate Boedelskamer’ wel degelijk een echte instelling, die zich ontfermde over desolate boedels.

Een ander denkspoor wordt eveneens bevestigd: de collectie van archieven, genaamd de ‘Insolvente Boedelskamer’, werd inderdaad opgeslagen in een gelijknamige, aparte kamer in het stadhuis. Het wordt nu eens te meer duidelijk dat de ‘Insolvente Boedelskamer’ een beeldrijke verzamelnaam is voor een belangrijke collectie handelsarchieven en dat deze dus zeker niet alleen ‘insolvente boedels’ bevat. In tegenstelling tot de kamer die in 1932 volledig ingericht was, wijzigde de samenstelling van de collectie tot ver in de 20e eeuw. Bewijzen hiervoor vinden we in de inleiding van de inventaris van Van Den nieuwenhuizen en de inschrijvingsregisters van het stadsarchief.

Heeft dit alles consequenties voor de authenticiteit en integriteit van de archieven van de Insolvente Boedelskamer? Zijn deze archieven echt wat ze beweren te zijn? Zeker, het zijn archieven van handelaars. Of het archieven zijn van insolvente handelaars is een andere vraag. ons inziens is het niet de authenticiteit van de archieven die in twijfel moet getrokken worden, maar de benaming van het geheel. De term Insolvente Boedelskamer werkt misleidend — Van Den nieuwenhuizen wees hier al eerder op. Door het gebrek aan context van deze handelsarchieven blijven ze moeilijk te interpreteren.

Conclusie

Twee conclusies vallen met zekerheid te trekken uit ons onderzoek naar de context van de Insolvente Boedelskamer: het betreft hier geen (rechterlijke) instelling uit het ancien régime, evenmin bestond zij als kamer waar insolvente boedels bewaard werden.

De ‘Insolvente Boedelskamer’ moet daarentegen begrepen worden als een verzameling van rijke en belangrijke handelsarchieven, samengesteld vanaf 1926. We zijn ervan overtuigd dat Jan Denucé, in navolging van de studie van Moll en de andere, bestaande ‘kamers’ in het Antwerps stadhuis ten tijde van het ancien régime, de voorzet gaf tot de constructie van de ‘Insolvente Boedelskamer’. De term komt in het geheel niet voor in de bronnen uit het ancien régime. De collectie werd tot lang in
de 20e eeuw samengesteld uit verschillende fondsen en schenkingen. De Verslagen van de stad Antwerpen geven aan dat de ‘Insolvente Boedelskamer’ een manier was om rijke en belangrijke handelsarchieven als een tot de verbeelding sprekend geheel voor te stellen. Kortstondig bestond er wel een echte ‘Insolvente Boedelskamer’ in het Antwerpse stadhuis, die in 1932 volledig ingericht was. Hoe lang die bestaan heeft kunnen we niet met zekerheid zeggen.

Een andere belangrijke conclusie is het gegeven dat de ‘Insolvente Boedelskamer ’, in tegenstelling tot wat de naam beweert, niet alleen maar bestaat uit insolvente boedels die in beslag waren genomen door de amman. Met zekerheid kunnen we stellen dat een klein deel van de boedels bewaard is door inbeslagname. We baseren ons hiervoor op de inventarissen van de Insolvente Boedelskamer door Denucé en Van Den nieuwenhuizen. Hieruit vloeit voort dat de overgrote meerderheid van de boedels behoort tot het privaatrechtelijke en niet tot het publiekrechtelijke domein. Hieruit vloeit voort dat de overgrote meerderheid van de boedels, waarvan we de reden van bewaring niet zeker weten, behoort tot het privaatrechterlijke en niet het publiekrechterlijke domein. Het springt in het oog dat heel wat boedels afkomstig zijn van belangrijke families, die generaties lang handel dreven in Antwerpen en ver daarbuiten. Antwerpen kan zich toen al bewust geweest zijn van zijn groots historisch belang. De wil om dat belang aan te tonen en te onderstrepen kan een verklaring zijn waarom die boedels bewaard zijn gebleven. Wederom blijkt
dat archieven verre van neutraal zijn. Archieven kunnen, door de keuze wat men wel en niet bewaart, waar men wel en geen aandacht aan schenkt, de geschiedschrijving bepalen.

De laatste jaren wordt er veel aandacht geschonken aan dat aspect van archiefbeschrijving. Archivarissen beïnvloeden voortdurend de interpretatie van de archieven die ze bewerken. Tom Nesmith stelt dat alleen al het beschrijven van archief de betekenis ervan verandert. Die stelling past perfect in het plaatje van de Insolvente Boedelskamer. Denucé beschreef die collectie van handelsarchieven als zijnde afkomstig van een archiefvormer, de Insolvente Boedelskamer. Op deze manier vertekende hij decennialang de interpretatie en dus de betekenis van deze archieven. Nog altijd wordt de Insolvente Boedelskamer als archief heden ten dage door vele onderzoekers verkeerd gepercipieerd en geïnterpreteerd. We willen hierbij nog eens onderstrepen dat we het hier niet hebben over de inhoud van de archieven zelf. Het betreft hier nog steeds een schat aan historisch bronnenmateriaal, die zijn Unesco-kwalificatie zonder meer verdient.

In het digitaal archievenoverzicht van het FelixArchief was de ‘Insolvente Boedelskamer’ oorspronkelijk te vinden onder ‘rechterlijke instellingen’ onder het ‘ancien régime archief van de stad Antwerpen’. Bovendien deed de bijhorende uitleg vermoeden dat het archief enkel ‘insolvente boedels’ bevat die bewaard zijn gebleven door toedoe van de amman. Dat strookte niet met de werkelijkheid en droeg bij tot een foute interpretatie van het archief. Op basis van dit onderzoek werd de benaming van de collectie veranderd in ‘handelsarchieven verzameld in de “insolvente boedelskamer”’. Deze staan nu geordend onder de ‘private archieven’, onder de kop ‘bedrijven en verenigingen’. De bijhorende uitleg is eveneens aangepast, zodat nu duidelijk wordt gemaakt dat het hier gaat om een tot ver in de 20e eeuw samengesteld geheel. We pleiten er echter nog steeds voor om zowel de inventaris - het archief is immers nog niet volledig geïnventariseerd - als de inleiding van de inventaris te herschrijven, zodat gewezen wordt op de ambiguïteit van het archief. De opname in het Unesco-register verdient op zijn minst een juiste kadering, en niet enkel een mooie portfolio.

Waarom lid van de VVBAD worden?

  • Deel zijn van het netwerk van experten en collega's
  • Mee de belangen van de informatiesector behartigen
  • Korting krijgen op de activiteiten van de VVBAD
  • Toegang krijgen tot vakinformatie
  • Participeren in de verenigingsbesturen
Word lid
© Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie vzw
Statiestraat 179 | B-2600 Berchem (Antwerpen)
Tel: (+32) 03 281 44 57 | email: vvbad@vvbad.be